zondag 27 februari 2000

2000 02 27 23 Hoofdstuk 20 geloven 5.0


Hoofdstuk 17 geloven 5.0
Wie geloofde wat in elke bedeling.


de indeling volgens John Darby en Webster en                          Ab KleinHaneveld
1. De tijd voor de zondeval in het paradijs, de tijd van de onschuld.                         (0)
2. De tijd van het geweten; tot aan de zondvloed.                          (1)
3. De tijd van de regering; tot aan Abraham.                                   (2)
4. De tijd van de beloften; tot aan Mozes.                                      (3)
5. De tijd van de wet; tot aan de opstanding van Jezus Christus, de Messias.                (4)
6. De tijd van genade/ tot aan de wederkomst van Jezus Christus.                       (5)
7. En de tijd van het duizendjarig rijk waarin God regeert; tot aan de jongste dag.       (6) en (7)

Ik ben een aanhanger van de schrift uitleg volgens de leer der bedelingen.
Reden is dat die een logische uitleg geven aan de schijnbare tegenstellingen die je in de bijbel leest.
Het begon met :
Adam werd door God geschapen, hij kreeg de levensadem door God ingeblazen en leefde in direct contact met God.
Hij was geplaatst op een gevallen wereld, het domein van satan en met een vrije wil.
De enige manier om te bewijzen dat de mens een vrije wil heeft is om hem een verkeerde keuze te laten maken.
Dat gebeurt dan ook en hij wordt, samen met zijn vrouw Eva, uit de hof verdreven. [De mens werd gelijk aan God; kennende goed en kwaad, voor deze val kende Adam alleen goed].
In het klassieke schema wordt dit de eerste bedeling genoemd, die van de onschuld. Ik ben het met Ab KH eens dat de bedelingen gaan over het herstelplan van God met deze schepping en daarom tel ik hem niet mee. Het herstelplan begint hier en de eerste bedeling duurt tot de zondvloed. De bedeling heet die van het geweten.
Het geloof 1.0 in deze bedeling is de belofte van het ''zaad der vrouw'' dat de slang zal verslaan.
Ze krijgen kinderen, gaat meteen fout, de eerste broedermoord, Kaïn slaat Abel dood. En later wordt het alleen maar erger, de godenzonen zien dat de dochters der mensen mooi zijn en brengen vreemd DNA de schepping binnen waardoor er reuzen ontstaan. Genesis 6.
God grijpt in en vernietigd alles door een grote vloed. Dat was tussen gen 1: 1 en 1:2 ook al eens gebeurt, vandaar dat de belofte gedaan wordt [Het geloven 2.0] dat het vernietigen niet weer door water gedaan zal worden en als teken komt de regenboog. Dit wordt een verbond genoemd. In het grote herstelplan van God is het de aanvang van de 2de bedeling, van het'' de regering'' en die duurt tot Abraham.
Geloof 2.0 is de opdracht aan Noach: vervult de aarde.
Noach krijgt al de opdracht zich te verspreiden over de aarde. Uit Noach ontstaat een volk, ze trekken naar het oosten, gebruiken gebakken tichelen als stenen en gaan een grote toren bouwen, met als doel de hemel te bereiken.
De HEER zag dit aan en besloot er een eind aan te maken door hun spraak te verwarren. [derde ingrijpen van God]
Uit deze verdeelde volken wordt Abram geroepen [4de ingrijpen] Hij moet zijn land verlaten en op weg gaan naar ‘’een land dat de Heer hem zal wijzen’’ Dit is het begin van de 3de bedeling, die van de belofte.
Abram gelooft wat God hem vraagt en gaat op weg en komt aan in het tegenwoordige Israël en omdat de Heer hem dit land zal geven gaat hij wonen in de plaats die nu Hebron heet.
Geloven 3.0 is dat God hem en zijn nageslacht het land Kanaän zal geven. Later uitgebreid met
De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.
De Heer had hem een nageslacht beloofd, maar dat duurde wel lang, daarom nam hij de slavin van zijn vrouw Hagar en die baarde hem Ismael.
Het was blijkbaar niet de bedoeling want de belofte wordt herhaald en er wordt nadrukkelijk gezegd dat zijn vrouw Sara, die het al lang niet meer ging naar de wijze der vrouwen, toch met een jaar een zoon zou hebben. En dat wordt Izak, de geliefde zoon. Dan lees je het bloedstollende verhaal dat hij deze enige geliefde zoon moet offeren en op het laatste moment zegt de HEER: ‘’genoeg’’ en is er een ram die de plaats van Izak in neemt.
Zijn vrouw Sarai komt te overlijden en hij koopt van de plaatselijke vorst een stuk land met een grot waarin hij zijn vrouw kan begraven.
Izak krijgt Jacob en Ezau. Die kunnen het ook al slecht vinden en Jacob vlucht naar zijn oom Laban, waar hij zijn 2 vrouwen krijgt en ook rijk wordt.
Jacob krijgt 12 zonen. Zijn geliefde zoon Jozef wordt door zijn broers als slaaf verkocht naar Egypte.
Als later er een hongersnood komt blijkt er in Egypte wel graan te zijn, daar heeft Jozef voor gezorgd.
Het hele volk trekt naar Egypte en ze krijgen het land Gosen toebedeeld om er te wonen. Er staat alleen dat er water was en dat het toen het beste stuk van het land was. Algemeen wordt aangenomen dat het de Nijl delta was, maar omdat het klimaat toen anders was als nu kan het ook verder naar het oosten gelegen hebben.
Na verloop van tijd komt er een andere Farao en die ziet dat het volk zich nogal uitbreidt en die geeft opdracht om alle pasgeboren jongetjes te doden en het volk moet als slaven werken en stenen maken.
Mozes wordt gered door een dochter van de Farao en later ziet hij hoe zijn volk onderdrukt wordt.
God gebruikt de hardnekkigheid van de Farao om zijn macht te tonen en brengt 10 plagen over het land om de farao te bewegen het volk te laten gaan. = 5de en grootste ingrijpen van God.
God sluit een verbond met dit volk, met voorwaarden = de wet. De belangrijkste zijn de tien geboden [die overigens nergens 10 genoemd worden]. En verder nog veel voorschriften over het vergoeden van schade, het laten braak liggen van het land en ca. 600 andere.
Deze bedeling is de 4 de, die van de wet.
Geloven 4.0 is het houden van die wet.
Het volk krijgt de naam Israël, naar de nieuwe naam van Jacob.
Het moet de volken die in het land Kanaän wonen verdrijven, dan wel uitroeien en stukje bij beetje wordt hun gebied steeds groter totdat het onder Salomo zijn grootste omvang heeft en als Feniciërs in de geschiedenis boeken vermeld wordt.
Omdat ze voortdurend de Heer tergen door te offeren aan andere goden en zich beslist niet houden aan de opgelegde voorschriften worden eerst de 10 stammen weggevoerd naar Assyrië en later de overgebleven 2 stammen naar Babel.
Na 70 jaar komen een stel van deze bannelingen terug en worden de muren van Jeruzalem en ook de tempel herbouwd en heet het volk Joden, naar de belangrijkste stam: Juda.
Dan gaat de Bijbel na 400 jaar verder met in het nieuwe testament en het optreden dan Jezus. Zijn sterven en opstanding maakt een einde aan de 4de bedeling, de wet, en een begin van de 5de bedeling, die van de Genade. Op het eerst concilie in Jeruzalem besluiten de Apostelen dat de gelovigen uit de heidenen zich niet aan de joodse wetten hoeven te houden, alleen dat ze geen gestikte dieren. mogen eten en ook geen bloed
In 70 jaar na de geboorte van Jezus wordt Jeruzalem in genomen door de Romeinen en die roven de tempelschatten en verwoesten het land. Dit laatste staat niet expliciet in de Bijbel vermeldt maar weten we van de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus en andere bronnen.
Tot zo ver de geschiedenis van het Joodse volk.
We lezen, her en der verspreid, ook nog over de toekomst, over een 1000 jarig rijk en over een grote verdrukking, en op het laatst van een nieuw Jeruzalem en een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Het is opgeschreven ons ter lering.
We zien dar er meerdere keren door God wordt ingegrepen en dat verschillende personen opdrachten krijgen.
We kunnen deze perioden gaan indelen en kijken wat de gemeenschappelijke dingen zijn en waar is ze verschillen.
Met gemeenschappelijk ben je snel klaar: ''Prediker 12:13 : "Vrees God, en houd u aan Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen”.
De grootste verdeling en daar is iedereen het wel over eens is die van het verbond van de wet en die van de Genade. De beide testamenten. De wet werd gegeven aan Israël vanwege het verbond dat de God Jehova sloot met dit volk en in het nieuwe testament lezen we dat het onmogelijk is om als aardse sterveling door het houden van de wet behouden te worden en gaat het tijdperk van de genade in.
De wet was voor 1 bepaald volk. In Hebreeën lezen we dat de genade terug gaat op Abraham, die wordt de vader van alle gelovigen genoemd. Dat is een bredere groep.
Dus de 4de bedeling was voor Israël,
De 5de bedeling van de genade heeft een link met de 3de die van de belofte. Beide voor de gelovigen.
Daarvoor was het ingrijpen door de spraakverwarring de 2de bedeling van de regering en die heeft een link met de 6de en toekomstige bedeling die begint met de opname en waarin de grote verdrukking plaats vindt. Bij Zijn wederkomst op de olijf-berg begint de de laatste 7de bedeling waarin Christus 1000 jaar regeert.
Daarna is de toestand vergelijkbaar met die van voor de zondeval: als alles aan Christus onderworpen is.
Recapitulatie:
4 = wet, aan Israël
3 en 5 : belofte Genade aan de gelovigen
2 en 6 : regering en verdrukking over de volken
1 en 7 : geweten en 1000 jarig rijk.
Ik ga niet de hele bedelingen leer behandelen, daar zijn boeken genoeg over.
Wel wil ik het onderscheid tussen wet en genade verder uitdiepen.
Het genade verbond is de 5de bedeling, vandaar de ondertitel van dit boek.
Dat de gemeente in de plaats gekomen is van Israël, zoals door velen geleerd wordt, heeft wel degelijk enige Bijbelse grond; de gemeente is geënt op de olijfboom = Israël. En de scheidsmuur tussen Israël en de gemeente is weggebroken. Maar dat betekent dat de gelovigen van Israël net als de gemeente onder het genade verbond vallen en die olijfboom stam zijn wel de gelovigen uit Israël want wij als gelovigen uit de heiden zijn echt niet geënt op een ongelovig Israël.
Wij zijn niet het geestelijk Israël; de gemeente heeft een andere taak als Israël.
Pas als de Gemeente opgenomen is zal God verder gaan met Israël, hier op aarde.
Hij zal de vervallen hut van Jacob weer opbouwen.
De Gemeente heeft een Hemelse positie, alle gelovigen kunnen deze positie krijgen.
Het is in de hele heilshistorie nog nooit zo eenvoudig geweest om behouden te worden. Alle aartsvaders zoals Noach, Abraham Jacob moesten het doen met enkele openbaringen van de Heer aan hen, wij hebben de Bijbel, Gods woord, waarin we dagelijks kunnen lezen.
Onze overtredingen worden ons niet aangerekend maar zijn vergeven, wat een rijkdom!
Geloven 5.0 is het stellen van ons vertrouwen op Christus, de Opgestane Heer!


woensdag 16 februari 2000

2000 02 16 24 Circulaire WET OF GENADE naar Klaas Rozendal

2000 02 16 24    Circulaire WET OF GENADE naar Klaas Rozendal



Nederlands Bijbelstudie Circulaire

9e jaargang nummer 3 november 1999

WET OF GENADE

naar Klaas Rozendal (ca. 1942)

In Hebreeën 9 worden de twee Verbonden naar voren gebracht,
nl. het Verbond der Wet en het Verbond der Genade. Van dit laatste
waren de zegenrijke vruchten aan Abraham reeds beloofd, toen
de Heere zei: "In u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden."
Gen. 12:3 Het kon echter eerst van kracht worden als het zaad,
waarop de belofte sloeg, zou gekomen zijn. Dat zaad was Christus.
Het Verbond der Genade, uitgedrukt in beloften, Gal. 3:15-19 wordt
in Heb. 9 met recht "Testament" genoemd en Christus de "Testamentmaker"
of Erflater.


Oud en nieuw

De vraag "Waar begint het Nieuwe
Testament?" is van het grootste belang.
Het antwoord geeft de Bijbel zelf
in Heb. 9:16 en 17:
"Want waar een testament is, daar is
het noodzaak, dat de dood des testamentmakers
tussen kome; want een
testament is vast in de doden, dewijl
het nog geen kracht heeft, wanneer de
testamentmaker leeft."
De nieuwtestamentische tijd begint
derhalve eerst bij de dood van Christus
en niet bij Zijn geboorte.

Het einde der oude Bedeling (die der
Wet) en het begin der nieuwe Bedeling
(die der Genade) vinden dus respectievelijk
hun einde en hun begin
bij de dood en opstanding van Christus.
Dat dit zo is werd ook symbolisch
aangetoond toen het voorhangsel van
Nederlands Bijbelstudie Centrum
NBC november 1999 pagina 2
de tempel in tweeën scheurde en wel
"van boven naar beneden"; dus niet
tengevolge van de aardbeving, maar
door Gods hand.

Wij mogen daarin een bewijs zien, dat
de bediening der Wet, die de heilige
God streng afscheidt van de onheilige
mens en slechts door middel van de
speciaal daartoe aangewezen en geheiligde
"hogepriesters" contact mogelijk
maakt, toen was afgelopen. Terwijl
de bediening der Genade, waarbij
God de in Christus geheiligde mens
weer tot Zich opheft en rechtstreeks
in gemeenschap met hem treedt, in
zijn volle omvang begon.
Bij het lezen van de Bijbel is het zeer
noodzakelijk het onderscheid tussen
beide bedieningen steeds vast te houden.
Indien we dat niet doen, maar
"Wet" en "Genade" vermengen, dan
vertroebelen wij de Goddelijke openbaring.

"Recht snijden"

Paulus schrijft aan Timotheüs:
"Benaarstig u, om uzelven Gode beproefd
voor te stellen, een arbeider die
niet beschaamd wordt, die het woord
der Waarheid recht snijdt." 2Tim. 2:15
De Engelse tekst luidt: "recht verdeelt".
Het Woord van God heeft zijn eigen natuurlijke
verdeling. Het spreekt over
"Israël", over de "Volkeren" en over de
"Gemeente". Wanneer men dus hetgeen
op Israël betrekking heeft gaat
toepassen op de Gemeente, dan snijdt
men het Woord van God niet recht. God
gaf aan Israël Zijn Wet en deze Wet was
van kracht "totdat het zaad (Christus)
zou gekomen zijn." Gal. 3:19 Dus toen het
Zaad kwam, hield de Wet op van kracht
te zijn, en heerste de Genade.
De scheiding tussen deze twee werd
gevormd door de dood en opstanding
van de Heere Jezus Christus.

Jezus en Paulus

Daarom is er ook zulk een merkbaar
verschil tussen de prediking van onze
Heiland en die van de apostel Paulus.
De Heere Jezus stond in Zijn prediking
vóór het kruis "onder de Wet", Gal.
4:4 en Paulus als dienaar van Jezus
Christus ontving van Hem de boodschap,
die ná het kruis van kracht geworden
was. Wel stelde de Heer de
Genade, die in Hem openbaar zou
worden aan Israël voor. Zo lezen we
b.v. in het Johannes Evangelie:
"Maar zovelen Hem aangenomen hebben,
die heeft Hij macht (d.i. recht) gegeven
kinderen Gods te worden, nl.
die in Zijn Naam (d.w.z. in Hem Zelf)
geloven." Joh. 1:12
Deze uitspraak heeft natuurlijk betrekking
op de oudtestamentische
tijd, maar spreekt over het toen nog
toekomstige Nieuwe Verbond. Kindschap
ontstaat immers door geboorte.
Om een kind van God te worden moet
iemand dus wedergeboren worden. De
wedergeboorte werd eerst mogelijk
door de opstanding van Jezus Christus.
1Petr. 1:3 Christus is de "Eerstgeborene"
onder vele broederen. Rom. 8:29 De
gemeente van Christus neemt dan
ook een zéér bijzondere plaats in onder
de oudtestamentische en nieuwtestamentische
gelovigen.
(Onder nieuwtestamentische gelovigen verstaan we nl. ook hen die na de
opname der Gemeente behouden zullen
worden, dus "de grote schare, die
niemand tellen kan": zij die uit de grote
verdrukking behouden worden, alsook
het toekomstige Israël en de bekeerde
volkeren na de wederkomst
van Christus in Zijn Koninkrijk)

De gemeente van Christus is Zijn
lichaam, en bij elke natuurlijke geboorte
komt eerst het hoofd en daarna
het lichaam ter wereld. Zo is het
ook met Christus en Zijn lichaam, zodat
zij die in Christus geloofden tijdens
Zijn omwandeling op aarde eerst
kinderen Gods konden worden ná Zijn
dood en opstanding.

Het Genade-tijdperk

Het tijdperk der genade - waarin wij
sindsdien leven - kan in zekere zin
worden beschouwd als een een tussengeschoven
periode waarin de gemeente
van Christus uitgeroepen wordt als
"een volk voor Zijn Naam". Hand. 15:14 Dit
in afwachting van Zijn wederkomst en
de openbaring van Zijn Koninkrijk op
aarde. Hand. 15:16-18 In afwachting daarvan
wordt thans de gemeente van
Christus gevormd door de prediking
van een gestorven, begraven en opgestane
Heiland. Zij werd door de
oudtestamentische profeten niet helder
gezien noch openlijk voorspeld.

Het is een verborgenheid die nu echter
geopenbaard is. Paulus zegt:
"Indien gij maar gehoord hebt van de
bedeling der Genade Gods, die mij gegeven
is aan u, deze verborgenheid
welke in andere eeuwen de kinderen
der mensen niet is bekend gemaakt
nl. dat de Heidenen zijn mede-erfgenamen
en van hetzelfde lichaam, en
mede-deelgenoten Zijner belofte in
Christus door het Evangelie." Ef. 3:1-6

Thans leven wij niet onder de Wet,
maar onder de Genade. Dat ontkent
geen enkele Christen. En toch, waarom
leven dan zovelen van hen praktisch
tóch onder de Wet? Dat komt,
omdat men gelooft te kunnen worden
gerechtvaardigd door nauwgezet volgens
de Wet te leven en te trachten
deze met Gods hulp en in Gods kracht
zoveel mogelijk na te komen. Men ziet
in de Genade als het ware een behulpsel
om de Wet na te leven. Wij hopen
echter in het vervolg van deze beschouwing
duidelijk te laten zien dat
die opvatting in strijd is met het wezen
der Genade, zoals dat ons door
God bij monde van de apostel Paulus
is geopenbaard.

Als Paulus zegt, dat wij niet onder de
Wet zijn, maar onder de Genade, bedoelt
hij daarmee dat de Wet niet onze
levensregel moet zijn! Paulus openbaarde
geen Wet, geen ethische levensregel,
maar een persoon, nl.
Christus. Hij zegt:
"Ik ben met Christus gekruisigd; en ik
leef, doch niet meer ik, maar Christus
leeft in mij." Gal. 2:20

De levensopenbaring van een Christen-
onder-de-Genade is zoveel hoger
dan die van een Israeliet-onder-de-
Wet als de hemel hoger is dan de
aarde. De Wet was een aardse levensregel
voor een aards volk, dat - hoewel
besneden - niet wedergeboren was.
Een volk met een aardse toekomst in
een aards land.
De Christen behoort bij een hemels
volk en als wedergeborene heeft hij
het leven van Christus in zich, opdat
dit leven, d.i. "de nieuwe mens, die
naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid
en heiligheid", Ef. 4:24 geopenbaard
worde.
Om enigszins dat onderscheid in levensopenbaring
aan te duiden mogen
wij er nog op wijzen dat de Wet zegt:
"Hebt uw naaste lief als uzelf". Lev. 19:18
De Genade echter gaat veel verder,
want met het oog op deze Genade zegt
de Heiland: "Dit is Mijn gebod, dat gij
elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u
liefgehad heb." Joh. 15:12
Het eerste is aardse liefde, van onwedergeboren
mensen; het tweede is hemelse
liefde, als vrucht van het nieuw
- door God gegeven - leven.

• De Wet eist, maar de Genade
schenkt.
• Onder de Wet was het: "Doe dat,
en gij zult leven." Luk. 10:28 Onder de
Genade wordt het "leven" geschonken:
De genadegift Gods is
het eeuwige leven." Rom. 6:23
• Onder de Wet was het "doe" en onder
de Genade heet het "gedaan".
• Daarom: Wet en Genade kunnen
nooit samengaan.

De Wet

Aan wie gaf Mozes de Wet? Het antwoord
hierop ligt voor de hand. Aan
Israël! Werd de Wet aan Israël gegeven
toen dat volk nog in Egypte was?
Neen! God verloste Zijn volk eerst uit
Egypte en daarná kwam de Wet.

De Wet was een levensregel voor een
verlost volk. Zij was dus niet bedoeld
als een levensregel voor de Egyptenaren
of voor enig ander volk. Mozes’
opdracht gold alleen Israël. God sprak
dan ook uitsluitend tot dít volk:
"Ik ben de HEERE uw God, Die u uit
Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid
heb." Ex. 20:2

God heeft nooit een ander volk uit
Egypteland uitgeleid en Zijn heilige
Wet is ook nooit aan enig ander volk
gegeven. Wel mogen wij vragen: Hoe
komen dan zoveel mensen, die "uit de
heidenen" zijn, onder de Wet? Heeft
God dat gewild? Het antwoord op de
eerste vraag moeten wij schuldig blijven.
Wat echter de tweede vraag aangaat,
kunnen we gerust zeggen, dat
God dit niet gewild heeft. Integendeel!
De Wet is reeds bijna twintig eeuwen
geleden terzijde gesteld terwijl "de
Genade en de Waarheid door Jezus
Christus geworden" is. Joh. 1:17

Reeds in het begin der gemeente van
Jezus Christus was er een grote beroering
onder de gelovigen omdat men
hen die uit de heidenen tot geloof waren
gekomen onder de Wet van Mozes
wenste te brengen. Paulus en Barnabas
deelden aan de apostelen en
ouderlingen deze zaak mede. "Maar",
zeiden zij, "er zijn sommigen opgestaan
van die van de sekte der Farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende,
dat men hen moet besnijden,
en gebieden de Wet van Mozes te onderhouden."
Hand. 15:5

Toen men hierover vergaderde en deze
zaak onder de leiding des Heiligen
Geestes Hand.15:28 besprak, bleek duidelijk
dat dit niet was naar de zin en mening
des Geestes. Heel helder blijkt
uit het besluit waartoe zij komen, dat
de gelovigen uit de heidenen niets
hebben te maken met de Wet van Mozes.
Zie Hand. 15:23-29

Paulus schreef zijn brief aan de Galaten
met de bedoeling deze gelovigen
vrij te maken van de Wet van Mozes.
Hij wederstond Petrus openlijk omdat
deze en anderen niet recht wandelden
naar de waarheid van het Evangelie.
Hij zelf had met de Wet van Mozes gebroken
en zegt daarom:
"Want indien ik, hetgeen ik afgebroken
heb, dat wederom opbouw, zo stel
ik mij zelf tot een overtreder." Gal. 2:18

Zijn levensopenbaring was niet een
wet doch een Persoon, nl. Christus.
"Want ik ben door de Wet der Wet gestorven,
opdat ik Gode leven zou -
Christus leeft in mij." Gal. 2:19-20

Tot de Galaten zegt hij:
"O, gij uitzinnige Galaten! wie heeft
u betoverd - hebt gij de Geest ontvangen
uit de werken der Wet, of uit de
prediking des geloofs? Zijt gij zo uitzinnig?
Daar gij met de Geest begonnen
zijt, voleindigt gij nu met het
vlees (d.w.z. met de Wet)? Gal. 3:1-3
Vervolgens beantwoordt hij in dit hoofdstuk
de vraag: "Waartoe is dan de Wet?"

De twee Verbonden

In een helder betoog dat eigenlijk niet
misverstaan kan worden stelt hij
eerst die twee Verbonden - het Verbond
der Genade en het Verbond der
Wet - tegenover elkaar. Op zeer duidelijke
wijze toont hij aan, dat elk Verbond
op zichzelf staat en een verschillend
doel beoogt, zodat het eerste door
het tweede ook niet opgeheven of veranderd
kan worden.

"Broeders! ik spreek naar de mens;
zelfs eens mensen verbond, dat bevestigd
is, doet niemand teniet, of niemand
doet daartoe." Gal. 3:15
Hij wil zeggen dat als zelfs mensen
niet tornen aan een gesloten verbond,
God het dan zeker niet doet.
God heeft een Verbond gemaakt met
Abraham en zijn zaad. Sommigen menen
ten onrechte dat wij en onze kinderen
dat zaad zijn. Laat ons echter
nauwkeurig lezen wat er staat:

"Nu, zo zijn de beloftenissen tot Abraham
en zijn Zaad (enkelvoud!) gesproken.
Hij zegt niet: En de zaden, als van
velen, maar als van één: En uw zade;
hetwelk is Christus." Gal. 3:16
Dat Verbond is dus gemaakt met
Abraham en Christus en houdt in, dat
in Christus al de geslachten der aarde
gezegend zullen worden. Gal. 3:8; Gen.
12:3; 18:8; 22:18; 26:4; 40:10; Hand. 3:25

Nu toont de Apostel aan,- dat dit Verbond
der Genade, dat in werking zou
treden door de komst van Christus,
niet opgeheven kon worden door de
latere Wet. "En dit zeg ik: het Verbond,
dat tevoren van God bevestigd
is op Christus, wordt door de Wet, die
na vierhonderd en dertig jaren gekomen
is, niet krachteloos gemaakt, om
de beloftenis teniet te doen." Gal. 3:17

Wij hebben nl. dit: God heeft het onvoorwaardelijke
"Verbond der Genade"
gesloten met Abraham en Christus.
Om het speciale karakter van dit
"Verbond" naar voren te brengen
noemt Paulus het in het volgende
vers: "de beloftenis genadiglijk gegeven",
waarmede hij als het ware nog
eens onderstreept, dat Abraham (en
zijn nakomelingen) geen actieve partij
in dit Verbond zijn en nooit door
enige daad "een recht" op de vervulling
der gegeven "beloftenis" kunnen
doen gelden. Gal. 3:18 Zodat het Verbond
der Wet, dat wél verplichtingen oplegt
aan de partij (Israël) waarmee het was
aangegaan en beloften bevat voor hen
die de verplichtingen nakomen, een
geheel ander karakter heeft: het is
voorwaardelijk.

Dat betekent echter niet, zegt Paulus,
dat het verandering brengt in het eerste
Verbond en de belofte krachteloos
maakt. De bedeling der Wet is op een
zeker ogenblik (430 jaar later) en met
een zeker doel in werking gesteld totdat
door Zijn dood en opstanding de
Christus zou verschijnen, Die het Verbond
der Genade van kracht zou doen
worden: de nieuwtestamentische
Waarheid werd onthuld.

Waartoe is de Wet?

Zo komt Paulus dan tot de vraag:
"Waartoe is dan de Wet?
"Zij is om der overtredingen wil daarbij
gesteld, totdat het zaad zou gekomen
zijn, dien het beloofd was." Gal. 3:19

Men zal misschien zeggen: "De Wet is
toch onze tuchtmeester tot Christus?"
Vreemd, hoe men soms de Bijbel leest!
Want er staat:
"Zo dan, de Wet is onze Tuchtmeester
gewéést tot Christus." Gal. 3:24

Geweest is toch verleden tijd! Terwijl
dat "onze" hoegenaamd niet op "ons"
doelt, maar op Paulus en zijn Joodse
volksgenoten. Paulus was een Jood en
spreekt hier als zodanig. Hij legt er
zelfs de nadruk op dat hij met dat
"onze" niet de gelovigen uit de Heidenen
bedoelt, maar zichzelf en de andere
Joden. Want in Gal. 2:15 zegt hij:
"Wíj zijn van nature Joden, en niet
zondaars uit de Heidenen."

Dit geval staat niet alleen. In de brief
aan de Kolossensen vinden wij hetzelfde
en óók in verband met de Wet.
In Kol. 2:13-14 gebruikt hij de persoonlijke
voornaamwoorden "u" en
"ons":
"En Hij heeft u (Heidenen) als gij dood
waart in de misdaden, en in de voorhuid
uws vleses, mede (met ons Joden)
levend gemaakt met Hem, al uw
misdaden u vergevende; uitgewist
hebbende het handschrift (Wet), dat
tegen ons (Joden) was, in inzettingen
bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze
ons (Joden) tegen was….."

Wij zien dus dat de Wet de Joodse
tuchtmeester geweest is, om dit volk
tot Christus te brengen.
De Wet is nu geen tuchtmeester meer
tot Christus. Het is thans de Geest
van God, Die de wereld overtuigt van
zonde.

De Heiland zegt immers:
"Maar indien Ik heenga, zo zal ik Hem
(de Heilige Geest) tot u zenden; en die
gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen
van zonde." Joh. 16:8
Van zonde, niet omdat de wereld de
Wet niet houdt, doch omdat zij niet
gelóóft in Jezus Christus. Er volgt nadrukkelijk:
"Van zonde, omdat zij in
Mij niet geloven." Joh. 16:7-9

Mensen gáán nu niet verloren, doch ze
zíjn verloren, of ze zondigen of niet.
Sedert de Heere Jezus Christus is gestorven
en begraven en opgestaan is
de gehele wereld voor God verdoemelijk,
of zij de Wet hebben of niet.

"Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt,
zij dat spreekt tot degenen, die onder
de Wet zijn (Israël); opdat alle mond
gestopt worde en de gehele wereld
(zowel Israël met de Wet als de Heidenen
zonder de Wet) voor God verdoemelijk
zij; daarom zal uit de werken
der Wet geen vlees gerechtvaardigd
worden voor Hem; want door de
Wet (die spreekt tot degenen, die onder
de Wet zijn, d.i. Israël) is de kennis
der zonde." Rom. 3:19-20

God had de Wet aan Israël gegeven,
opdat zij zouden leren verstaan dat zij
zondaars waren en geen rechtvaardigheid
hadden. De Wet was de Goddelijke
toetssteen voor Israël, waardoor
men kon weten, dat men vol zonde
was en niet in staat te naderen tot een
heilig en rechtvaardig God.

"Om der overtredingen wil" Gal. 3:19 waren
zij onder de Wet gesteld, totdat
Christus kwam, opdat zij zich tot Hem
zouden wenden met hun gemis aan
rechtvaardigheid.

Dit zich wenden tot Christus lag reeds
opgesloten in de Wet van het offer.
Want God had aan Israël de Wet der
Tien Geboden niet gegeven opdat zij
die zouden nakomen, doch opdat zij
zouden ervaren, dat zij deze niet kónden
nakomen! Zodat zij door het zondigen
tegen de Wet in de genade-armen
Gods konden vallen, afgebeeld in
het offer, dat op Christus zag.

Een Israëliet kon de volle genade
Gods eerst smaken als hij na gezondigd
te hebben door enige wetsovertreding
het daarvoor opgelegde offer
had gebracht. Daarom kon David zeggen:
"Uw Wet heb ik lief." Hij bedoelde
daarmee niet de morele Wet, maar
de ceremoniële Wet, de Wet der offeranden,
want deze zagen alle op het
werk van Christus.

God mocht verwachten, dat Israël na
eeuwen onder de Veroordeling van de
Wet der Tien Geboden te hebben geleefd,
in die tijd zou hebben geleerd de
Christus te waarderen, Die in elke offerande
werd afgebeeld. Hij had door de
mond hunner profeten reeds voorzegd
dat Zijn naam zou zijn: "De HEERE, onze
Gerechtigheid."

Doch toen Christus kwam om hun het
beloofde Koninkrijk aan te bieden en
hun de voorwaarden voorhield waarop
zij in dit Koninkrijk konden ingaan,
"weigerden zij Hem, omdat zij zich hebben
gestoten aan de steen des aanstoots."
Rom. 9:31-33

Zij verkozen de Wet en weigerden
Christus. Zij zochten de rechtvaardigheid,
die uit de Wet was, Rom. 9:31, 32 en verwierpen
Christus, Die hun Rechtvaardigheid
wilde zijn. 1Kor. 1:30 In plaats van
zonde-bewustzijn te verkrijgen door de
veroordeling door de Wet, trachtten zij
de Wet te behouden.

De Heiland predikte hun:
"Zalig zijn die hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid; want zij zullen
verzadigd worden." Mat. 5:6
Want Hij was hun Gerechtigheid en
Hij wilde hen verzadigen.

"Zalig zijn de armen van geest,
want hunner is het Koninkrijk der
Hemelen." Mat. 5:2
De Wet had hun niet geleerd hoe arm
van geest zij waren. Integendeel! Zij
waren vol geest evenals hun vaderen,
die, toen Mozes hun de Wet gaf, zeiden:
"alle deze dingen zullen wij
doen." Ex. 19:8; 24:3, 7; Joz. 1:16

Zij verwierpen "de HEERE hun Gerechtigheid"
en streefden naar rechtvaardigheid
uit de werken der Wet. Rom. 9:32

Christus het einde der Wet

De Heere Jezus sprak:
"Meent niet, dat Ik gekomen ben, om
de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik
ben niet gekomen om die te ontbinden,
maar te vervullen." Mat. 5:17

Hij heeft de Wet vervuld, zowel de morele
(in Zijn leven) als de ceremoniële
(in Zijn dood); haar einddoel was daarmee
bereikt.
Immers: "de Wet was om der overtredingen
wil daarbij gesteld, totdat het
Zaad zou gekomen zijn, die het beloofd
was." Gal. 3:19

Met Zijn komst kwam de Bedeling der
Wet dus tot een einde.
De Genade en de Waarheid waren gekomen.
Een nieuwe rechtvaardigheid was gemanifesteerd.

Een rechtvaardigheid die niet bestond
in het houden van een levensregel (en
bij het in gebreke blijven: het slachten
van een lam), maar die geopenbaard
was in de mens Jezus Christus. Christus
trad in de plaats van de Wet.
Hij die nu nog teruggrijpt naar de Wet
van Mozes verwerpt daarmee de
Christus.

De Israëliet die de Wet bevestigde was
hij die Christus aanvaardde in plaats
van de Wet.
Christus was het die in zijn plaats de
Wet hield.
Christus was het die in zijn plaats de
vloek der Wet droeg.
Daarom vraagt ook Paulus: "Doen wij
(Joden) dan de Wet te niet door het geloof?
Dat zij verre, maar wij bevestigen
de Wet." Rom. 3:31

Christus, "het beloofde Zaad", is gekomen.
De Wet, die daarbij gesteld werd
totdat Christus kwam, is terzijde gezet.
De Genade is geopenbaard. Waar
Israël eens God smeekte om Genade,
opdat het de Wet van Mozes mocht
volbrengen uit dankbaarheid, is nu
"de zaligmakende Genade Gods verschenen
aan alle mensen" en "onderwijst
ons (gelovigen), dat wij de goddeloosheid
en de wereldse begeerlijkheden
verzakende, matig, en rechtvaardig,
en godzalig leven zouden in
deze tegenwoordige wereld." Tit. 2:11-12

De Wet maakt de zonde te meerder.
De mens zondigde voordat de Wet
kwam, doch toen de Wet kwam, werd
de zonde nog meerder, zodat de zonde
heerste in het leven van elke Jood.
Rom. 7:13 En de zonde zal ook heersen in
het leven van ieder mensenkind, dat
zich onder de Wet stelt in plaats van
onder de Genade Gods.
Paulus zegt immers: "De Wet is bovendien
ingekomen, opdat de misdaad
te meerder worde." Rom. 5:20
Hoe meer iemand onder de Wet leeft,
hoe meer hij zondigt.
Ja, het is zelfs zo, dat mensen, die niet
onder de Wet leven (hoewel ze misschien
van de Genade ook niets weten)
niet zo veel zondigen als zij, die
onder de Wet leven! Dat is het eigenaardige
van de Wet (trouwens van
elke wet): zij maakt de neiging tot zondigen
wakker.
Als een Christen zich onder de Wet
stelt, in plaats van onder de Genade,
dan doet hij dus iets wat zeer gevaarlijk
is voor zijn zielerust. Hij laat een
macht over zich komen die al het verkeerde,
wat anders slapend in hem is,
wakker maakt. Die macht is de Wet.
De Wet, die op zichzelf heilig is en
goed! Rom. 7:12

Maar zodra de Wet toegepast wordt op
de menselijke natuur, wordt de zonde
wakker. Zonder de Wet leek het
zondeleven normaal, omdat het behoorde
bij ons zondewezen. Het verontrustte
ons niet. Doch als de Wet
zich laat gelden blijkt het zondeleven
abnormaal, omdat wij zien dat het in
strijd is met de Goddelijke eisen die de
Wet stelt. En het is gedaan met onze
gemoedsrust. Dit is wat de apostel
leert in Rom. 7:8-13:
"Het gebod heeft in mij alle begeerlijkheid
gewrocht; want zonder de Wet is
de zonde (zonde-natuur) dood; als het
gebod gekomen is, zo is de zonde (zonde-
natuur) weder levend geworden. Is
dan het goede mij de dood geworden?
Dat zij verre. Maar de zonde is mij de
dood geworden, opdat zij zou openbaar
worden zonde (zonde-natuur) te
zijn; opdat de zonde (zonde-natuur)
boven mate werd zondigende door het
gebod."

Welk een troost ligt er daarom in het
Woord Gods, als we lezen in Rom.
6:14: "Want de zonde (zonde-natuur)
zal over u niet heersen; want gij zijt
niet onder de Wet, maar onder de Genade!"

In Rom. 7 leert de apostel dat de zonde
zal heersen wanneer iemand niet
onder de Genade maar onder de Wet
leeft. De Wet verleidt tot zonde en de
Genade onderwijst ons hoe wij een
matig en rechtvaardig en godzalig leven
zouden leiden! Tit. 2:12

Betoverd?

Zouden de Christenen, die zichzelf onder
de Wet van Mozes stellen, wel beseffen,
dat ze daarmee de Goddelijke
vloek op zich laden?
Want allen, die onder de Wet leven en
trachten de Wet te houden (zonder het
volledig te kunnen) zijn onder de
vloek.

Men leze slechts Gal. 3:10:
"Want zo velen als er uit de werken
der Wet zijn, die zijn onder de vloek;
want er is geschreven: Vervloekt is
een iegelijk, die niet blijft in AL hetgeen
geschreven is in het Boek der
Wet, om dat te doen."
De Galaten hadden de Geest ontvangen
uit de prediking des geloofs en
niet uit de werken der Wet. En nu had
men hen als gelovigen verleid om desondanks
onder de Wet te leven. Zij
waren "betoverd". Gal. 3:1 Paulus noemt
hen "uitzinnig"! Gal. 1:3
Thans is bijna het gehele Christendom
betoverd!

Dat Paulus dit ernstig opneemt, blijkt
wel als hij zegt:

"Staat dan in de vrijheid, met welke
Christus ons vrijgemaakt heeft, en
wordt niet wederom met het juk der
dienstbaarheid bevangen….. Christus
is u ijdel geworden, die door de Wet
gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt
van de Genade vervallen." Gal. 5:1-5

Men mene niet, dat "door de Wet gerechtvaardigd"
hier wil zeggen "behouden
worden". Want Paulus schrijft
aan de "gemeente". Aan mensen dus,
die reeds het eigendom van Christus
zijn, maar ten onrechte als levensregel
de Wet aanvaarden in plaats van
"door de Geest, uit het geloof" Gal. 1:5 te
leven.

Een "ander Evangelie"

Hij noemt deze afdwaling "een ander
Evangelie", tegelijk vaststellende, dat
het geen Evangelie, geen blijde boodschap,
is.

Zou het daarom zijn, dat zovele Christenen,
die telkens luisteren naar het
donderen Heb. 12:18-21 van de Wet van Sinaï,
zo ongelukkig en zonder vrede en
blijdschap zijn?
"Ik verwonder mij", zegt hij, "dat gij
zo haast wijkende van dengene, die u
in de Genade van Christus geroepen
heeft, overgebracht wordt tot een ander
Evangelie, daar er geen ander is;
maar er zijn sommigen, die u ontroeren,
en het Evangelie van Christus
willen verkeren. Doch al ware het ook,
dat wij, of een engel uit de hemel u een
Evangelie verkondigde, buiten hetgeen
wij u verkondigd hebben, die zij
vervloekt." Gal. 1:6-8

We zouden zo zeggen: "Wel, dat is toch
een beetje al te kras gesproken; die
Galaten trachten toch hun best te
doen om niet hun oude mens te leven!"
Het schijnt de apostel echter niet kras
genoeg te zijn, want hij zegt in vers 9
nogmaals hetzelfde:

"Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo
zeg ik ook nu wederom: Indien iemand
u een Evangelie verkondigt, buiten
hetgeen gij ontvangen hebt; die zij
vervloekt."

Voor Paulus heeft een verbetering van
de oude mens geen waarde, maar alleen
de openbaring van de nieuwe mens.
Hij zegt immers in deze zelfde brief:
"Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis
enige kracht, noch voorhuid,
maar een nieuw schepsel." Gal. 6:15

Dus niet zij die hun oude mens het stelen
en vloeken trachten te beletten,
doch zij die door de Geest van God de
nieuwe mens (d.i. Christus) openbaren,
zullen blij en gelukkig leven.

Daarom zegt hij dan ook in het volgende
vers:
"En zovelen als er naar deze regel (niet
naar de Wet, verbetering van de oude
mens; maar naar de Genade, openbaring
van de nieuwe mens) zullen wandelen,
over dezelve zal zijn vrede en
barmhartigheid." Gal. 6:16

Israël niet wedergeboren

De oudtestamentische gelovigen waren
niet wedergeboren! Hun hoop was
op het "Koninkrijk der Hemelen" – het
Messiaanse rijk - dat primair aan Israël
was beloofd door de profeten.
De Heiland kondigt dit Koninkrijk
aan, als Hij in de "bergrede" de
"grondwet" ervan neerlegt. Elke gelovige
Israëliet hoopte op dat Koninkrijk,
waarvan de Messias de Koning
zou zijn. En de Heiland zei daarover:
"Tenzij dat iemand wederomgeboren
worde, hij kan het Koninkrijk Gods
niet zien." Joh. 3:3-5

Alleen een zondaar uit genade zalig geworden
door het geloof in een gestorven,
begraven en opgestane Heiland is wedergeboren.
Het bestaan van een oude
en een nieuwe natuur in de nieuwtestamentische
gelovigen is eerst mogelijk
geworden door de opstanding van Jezus
Christus uit de doden.

De apostel Petrus maakt dat duidelijk,
als hij verklaart, dat wij wedergeboren
zijn "door de opstanding van Jezus
Christus uit de doden." 1Pet. 1:3

In tegenstelling tot de gelovige onder de
Genade, bezat de gelovige onder de Wet
geen nieuwe natuur en geen nieuwe
mens. Op hem, op zijn - tot zonde geneigde
- oude natuur kon de Wet gelegd
worden, doch het moet zinloos zijn haar
te betrekken op de nieuwe natuur, die
zondeloos is en "uit God geboren."
Even zinloos als het zou zijn aan een vis,
die niet vliegen kan, het vliegen te verbieden,
of aan een zwaluw het zwemmen!

De Wet gelegd op de oude mens

De nieuwtestamentische gelovige is,
wat zijn oude mens betreft, met Christus
gestorven en begraven en met
Christus opgewekt, opdat een nieuw
leven (het opstandingsleven) zou
openbaar worden. "Wij zijn dan met
Hem begraven….. opdat gelijkerwijs
Christus uit de doden opgewekt is tot
heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij
in nieuwigheid des levens zouden
wandelen." Rom. 6:7

Zou een Christen onder de Wet leven,
dan zou de Wet gelegd moeten worden
op de oude mens in Hem. Maar dan zou
God daardoor het lijden en sterven van
de Heere Jezus Christus waardeloos
verklaren.
Dat doet dus, als het er op aankomt,
elke Christen die onder de Wet leeft.
Hij ontkent met Christus gestorven en
begraven te zijn.

Hij ontkent, dat zijn oude natuur met
Christus gekruisigd en gevonnist is.
Hij negeert de Goddelijke vermaning:
"Houdt het daarvoor, dat gij wel der
zonde (oude mens) dood zijt, maar Gode
levende (nieuwe mens) in Christus Jezus
onze Heere." Rom. 6:11
Paulus komt dan ook tot de slotsom dat
de zonde niet over ons zal heersen, juist
omdat wij niet onder de Wet zijn, maar
onder de Genade.

"Want de zonde zal over u niet heersen;
want gij zijt niet onder de Wet, maar
onder de Genade." Rom. 6:14

Een Israëliet moest zonde ervaren,
opdat hij door het geloof zou komen tot
de Genade.
Een Heiden moet geloven zondaar te
zijn, om de Genade te ervaren.
Een Israëliet kende zijn verdorven
toestand doordat hij de Wet overtrad.
Als hij dan in het geloof offerde, kwam
hij tot rust voor zover het die overtreding
betrof.
Een Heiden kent zijn verloren toestand
door te geloven in Gods Woord.
Gelovende ervaart hij dan de Genade
Gods door de blijdschap die zijn hart
vervult.

De duizenden mensen die weten dat
zij zondaars zijn eten of slapen er gewoonlijk
niet minder rustig om.
Als deze mensen ook geloofden dat zij
zondaars zijn omdat God het zegt, zou
het uit zijn met hun rust en vrede.

In de Romeinenbrief brengt het
Woord van God eerst de Heiden en
dan de Jood voor de rechterstoel van
God en het oordeel over beiden is vernietigend:
"Er is niemand rechtvaardig…..
verstandig….. niemand, die
God zoekt….. die goed doet, er is ook
niet tot één toe….. en de gehele wereld
voor God verdoemelijk." Rom. 3:11-12, 20
De Goddelijke Rechter spreekt Zijn
oordeel uit over de mens. En omdat
hem dit oordeel niet in de eerste
plaats treft wegens zijn persoonlijke
daden, maar omdat zijn wezen - als afstammeling
van Adam - van nature zo
is, spreekt het vanzelf, dat hij door het
doen en laten van dingen nimmer enige
verandering in deze Goddelijke uitspraak
zal kunnen brengen.

Maar de mens wil niet geloven aan het
Goddelijk oordeel en werpt zich op tot
zijn eigen rechter door zichzelf te beoordelen naar de Wet. Hij gelooft liever
in zijn eigen ervaringen dan in het
Woord van God.


Waaruit kent gij uw ellende?

De mens wil weten en beoordelen hoe
groot zijn zonde en ellende is, en toetst
daarom, met terzijdestelling van de
reeds gevallen Goddelijke uitspraak,
zijn doen en laten aan de Wet.

Wanneer een misdadiger voor zijn
rechter staat, wie beoordeelt dan de
grootte van zijn misdaad en velt het
vonnis? De misdadiger zelf toch zeker
niet? Het is de réchter, die de grootte
van de misdaad vaststelt door de
strafmaat. De toegemeten straf doet
de omvang van de misdaad kennen.
God, de Rechter, heeft de grootte van
‘s mensen zonde en ellende ook bepaald.
Zij is uitgedrukt in het oordeel,
dat Hij gelegd heeft op Jezus Christus.

Wil men dus weten, hoe God denkt
over de grootte van onze zonde en ellende,
dan aanschouwt men het Kruis
van Christus. Dáár en dáár alleen kan
men het enigszins leren verstaan.

Vóór het Kruis, was de kennis der zonde
door de Wet, maar nu nog terug te
keren tot de Wet, die nooit het kwade
geweten tot rust kan brengen, is ongeloof.
De Geest van God wijst thans
de zondaar niet op de Wet, maar op de
gekruisigde Christus. In Hem heeft
God de zonde geoordeeld.

Alleen zij, die niet geloven in de gekruisigde
Christus zullen weten hoe
groot hun zonden en ellenden zijn.
Maar dan is het voor eeuwig te laat.

Thans luidt de Goddelijke boodschap:
"Geloof in de Heere Jezus Christus en
gij zult zalig worden".
Geloven in Hem, om te leren verstaan,
hoe doemwaardig wij zijn.
Geloven in Hem, om te leren verstaan,
dat Hij in Zijn lichaam onze zonden
aan het hout gedragen heeft.
Geloven in Christus, om zich voor God
een zondaar te weten.
Geloven in Christus, om het eeuwige
leven te ontvangen, opdat wij - als
zondaar - de Genade Gods zullen ervaren.

Rechtvaardigheid zonder de wet

De Brieven van Paulus brengen ons
van de aarde naar hemelse regionen,
van Mozes naar Christus, en van het
de Wet naar het Evangelie van de Genade
en der Heerlijkheid Gods.
Menig kind van God, levende "onder
de zon", ervaart, dat het leven is "ijdelheid,
een moeilijke bezigheid en
kwelling des geestes".
En hij komt tot de troosteloos droeve
slotsom van de Prediker: "Vreest God
en houdt Zijn geboden, want dit betaamt
alle mensen; want God zal ieder
werk in het gericht brengen, met
al wat verborgen is, hetzij goed, hetzij
kwaad." Pred. 12:13, 14

Vele Christenen komen daar niet bovenuit,
terwijl toch de Efezebrief hun
de Goddelijke weg wijst om los te komen
van de gebondenheid aan deze
aarde, namelijk door Jezus Christus,
Nederlands Bijbelstudie Centrum
NBC november 1999 pagina 14
Die Zijn kracht en macht wenst dienstbaar
te maken om gevangenen de vrijheid
te geven en hen uit de aardse sfeer
der gebondenheid ("onder de zon") over
te brengen naar de "hemel", zodat de
Christen dus in dit leven de vrijheid
der kinderen Gods kan smaken.

Hij leert kennen: de rechtvaardigheid
van de Romeinen, de orde der Korinthiërs,
de vrijheid van de Galaten,
de roeping van de Efeziërs, de vreugde
van de Filippenzen, het Hoofd van
de Kolossensen, de Wederkomende
van de Thessalonicensen, het dierbare
Pand van Timotheüs en de heerlijke
Verschijning van Titus.

Een Nieuwe Rechtvaardigheid

De Romeinenbrief ontvouwt een nieuwe
rechtvaardigheid.
Deze rechtvaardigheid is geheel in tegenstelling
met de rechtvaardigheiddie-
uit-de-Wet-is. Van Israël wordt
gezegd: "Want alzo zij de rechtvaardigheid
Gods niet kennen, en hun eigen
gerechtigheid zoeken op te richten,
zo zijn zij der rechtvaardigheid
Gods niet onderworpen." Rom. 10:3

Wat is deze Rechtvaardigheid Gods?

Bij de beantwoording van deze vraag
moeten wij in het oog houden, dat de
Schrift spreekt over tweeërlei vorm
van rechtvaardigheid, nl. een gerechtvaardigd
zijn van zonden en een rechtvaardig-
zijn van de persoon-zondaar.
Het eerste houdt verband met wat de
persoon doet en het tweede met wat
hij is.

Als men van een zondaar alle zonden
zou kunnen afnemen, wordt hij daardoor
nog geen Christen. Zijn wezen
verandert er niet door. Hij blijft wat
hij was: een zondaar. Een onrechtvaardige
dus.

Een Christen daarentegen is niet alleen
gerechtvaardigd van zijn zonden
door het bloed van Christus, maar hij
is ook als persoon gerechtvaardigd tegenover
God, omdat de rechtvaardigheid
van Christus hem "toegerekend
is. Als God ons alleen zou hebben vergeven
al hetgeen wij verkeerd deden,
doen of zullen doen, dan zouden we
toch nog niet voor Zijn heilig aangezicht
kunnen staan. Immers wij bleven
voor Hem: zondaars én onrechtvaardigen.
Ook ons wezen, onze natuur,
moet als zodanig "gerechtvaardigd"
worden, d.w.z. "vaardig" om
voor Zijn gerecht te kunnen treden.

Dit onderscheid wordt scherp naar
voren gebracht in de eerste acht
hoofdstukken van de Romeinenbrief,
waar de apostel eerst behandelt de
kwestie van onze zonde (ons wezen)
en vervolgens van onze zonden (onze
daden).

Zonde en Zonden

Men begrijpe goed, dat wij - sprekende
van zonde en zonden - niet te maken
hebben met de enkel- of meervoudsvorm
van hetzelfde woord, maar
met twee geheel verschillende begrippen.
De Romeinenbrief behandelt de
zonden tot op het elfde vers van hoofdstuk
5, om dan vanaf het 12e vers tot
het 39e vers van hoofdstuk 8 meer in
het bijzonder de zonde te behandelen.

• Zonde is karakter; zonden is gedrag.
• Zonde is het middelpunt; zonden
de omtrek.
• Zonde is de bron; zonden hetgeen
uit haar vloeit.
• Zonde is de wortel; zonden wat er
uit op groeit.
• Zonde is de boom; zonden zijn de
vruchten.
• Zonde is de oude natuur; zonden
de openbaring daarvan.
• Zonde is wat wij zijn; zonden wat
wij doen.
• Zonde is onze staat; zonden is
onze toestand.

In het eerste deel van deze acht hoofdstukken
van de Romeinenbrief vinden
we: "allen hebben gezondigd", d.i. zonden
begaan. Rom. 1:8 - 5:11
In het tweede deel Rom. 5:12 - 8:39 vinden
we: "door één mens is de zonde (-natuur)
ontstaan en de dood."
Het eerste deel gaat over het gerechtvaardigd
worden van de zondaar voor
God, terzake van wat hij gedáán heeft
of doet, het tweede van wat hij ís.

De mens staat in tweeërlei opzicht
onrechtvaardig voor God: in de eerste
plaats omdat hij zondaar is, en in de
tweede plaats omdat hij zondigt.
Als Christus niet meer gedaan had,
dan onze zonden te dragen in Zijn
lichaam op het hout, 1Pet. 2:24 dan waren
wij nog verloren; want in Gods oog bleven
we zondaars.

Wat onze zonden betreft, weten wij,
dat wij in Christus "de verlossing hebben
door Zijn bloed, namelijk de vergeving
der zonden." Kol. 1:14
Als dus een zondaar gelooft in Jezus
Christus als Zijn Verlosser, worden
hem zijn zonden afgenomen. En wat
nu de natuur van de zondaar betreft,
leert 2Kor. 5:21: "Want Dien, Die geen
zonde (zonde-natuur, oude mens) gekend
heeft, heeft Hij zonde (zondenatuur,
oude mens) voor ons gemaakt,
opdat wij zouden worden rechtvaardigheid
Gods in Hem."

Hieruit blijkt dus, dat onze zonde-natuur
Christus toegerekend is, alsof Hij
zo was, en dat, toen Hij stierf, in de
ogen Gods wij - wat ons "ik" betreft -
stierven, opdat wij zouden worden
rechtvaardigheid Gods in Hem.

Christus heeft Zich met ons vereenzelvigd,
zodat door Zijn dood onze zonden
zijn gedelgd, terwijl door Zijn opstanding
ons Zijn rechtvaardigheid,
de rechtvaardigheid Gods, werd "toegerekend".

Wij zijn met Hem gestorven, begraven
en opgewekt tot de heerlijkheid des
Vaders", Rom. 6:2-5 zodat God ons nu Zijn
rechtvaardigheid toekennen kan.


Het Nieuwe Leven

Iemand, die nu nog een rechtvaardigheid
uit de Wet zoekt te verwerven,
zet Christus terzijde. Dit geldt voor
hen, die zoeken behouden te worden,
doch eveneens voor hen, die zich het
eigendom van Christus weten.

Zoals eerder naar voren gebracht, is
de levensopenbaring van de Christen
oneindig veel hoger dan die van de Israëliet.
De Israëliet had de Wet ontvangen,
om daardoor kennis te krijgen
van zijn zondige toestand, terwijl
een Christen een nieuw leven van God
heeft ontvangen, opdat dit nieuwe leven
- geleid door de Geest van God –
hem zou brengen tot kennis van
Christus en van God.

Dat nieuwe leven is de nieuwe mens.
Deze nieuwe mens, "die naar God geschapen
is in ware rechtvaardigheid
en heiligheid," Ef. 4:24 is: "Het leven van
Christus in ons." Kol. 1:27
Daarom kon Paulus zeggen:

"Zo dan, indien iemand in Christus is,
die is een nieuw schepsel; het oude (de
oude mens) is voorbijgegaan; ziet, het
is alles nieuw (de nieuwe mens) geworden."
2Kor. 5:17
Hoewel alle Christenen dat leven bezitten,
openbaren velen het niet. Zij
leven in de veronderstelling, dat God
genoegen neemt met een verbeterd
leven, in plaats van met een ander,
een nieuw leven.

Als het Woord van God getuigt van de
zegeningen en weldaden die wij in
Christus ontvangen hebben, dan zeggen
ze eenvoudig: "ja, maar dat is
Gods zijde; nu moeten wij ons best
doen, om dat zoveel mogelijk waar te
maken".

Het is echter niet "ons best", wat God
vraagt; het is "Gods best", wat Hij
geeft. God verwacht van ons niets, dan
alleen dat wij geloven wat Hij zegt in
de boodschap die Hij heeft over Zijn
Zoon Jezus Christus.

De inhoud van die boodschap is niet
alleen een mededeling van de staat
waarin God ons ziet, maar ook een
vraag om het te zien zoals God het
ziet. Daarom zegt b.v. Rom. 6:11:

"Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor,
dat gij wel der zonde (oude
mens) dood zijt, maar Gode levende
zijt in Christus Jezus, onze Heere."
En toch zegt men: "God ziet mij wel
zo in Christus, maar ik ben daar
nog niet. Ik moet trachten met hulp
van God, dat in mijn leven waar te
maken."

In de Bijbel is echter geen sprake van
Gods zijde en onze zijde. God deelt ons
de dingen mede, opdat wij ze zullen
zien zoals Hij ze ziet. Dát is geloof in
Christus.
Er zijn in deze zaak geen twee zijden,
doch slechts één, en dat is Gods zijde.
Zodra door het geloof Gods zijde onze
zijde wordt, leven wij uit het geloof.
Dan is het de Geest van God, die dat
leven Gods in ons openbaar maakt.

Dit openbaar maken van het eeuwige
leven geschiedt niet in een samenwerking
tussen God en ons. Het is uitsluitend
een werk van God ín ons. Dat
doet Hij alléén of het gebeurt niet. Zo
was het ook met onze behoudenis. Dat
was geen werk van ons voor God, doch
enkel een werk van God voor ons. Zo
is het behouden leven ook een werk
van God in ons.

De Christen niet onder de Wet

Dat de apostel Paulus, die eens zo’n
grote voorstander van de Wet was, later
- na zijn bekering - een felle bestrijder
werd der Wet, is niet in de eerste
plaats een logisch, psychologisch verschijnsel.
Het is boven alles de bijzondere
Genade van God, Wien het "behaagde
Zijn Zoon in hem te openbaren."
Gal. 1:15-16
Paulus is namelijk door Goddelijke
besturing tot het inzicht gekomen,
dat de rechtvaardigheid, die hij eertijds
meende uit de werken der Wet
te verwerven, langs deze weg onbereikbaar
was. Maar hem werd een
andere rechtvaardigheid getoond,
niet uit de Wet, maar uit de Genade.
En hij zag in, dat die daar lijnrecht
tegenover stond.
Wanneer wij iets verwerven op grond
van een Wet, dan ontvangen wij eenvoudig
iets, waar wij recht op hebben,
iets wat ons van "rechtswege" toekomt;
maar wanneer wij iets uit genade
ontvangen, dan wordt ons iets,
waar we generlei recht op kunnen
doen gelden, toegewezen zonder enige
prestatie onzerzijds.

Geen Rechtvaardiging door de Wet

Wie dit fundamentele verschil eenmaal
duidelijk ziet, zal ook onmiddellijk
begrijpen dat Wet en Genade nooit
kunnen samengaan.
"De Wet is, door Mozes gegeven, de
Genade en de Waarheid is door Jezus
Christus geworden." Joh. 1:7
Mozes bracht de schaduw; Jezus
Christus het Licht. De schaduw gaat
het licht vooraf in het Woord van God,
en als het licht komt is er geen plaats
meervoor de schaduw. Hiervan was
Paulus diep doordrongen.
Paulus zag de volmaakte Genade gepersonifieerd
in Jezus Christus.
Mozes lag voor hem in de verleden
tijd. Daarom vinden we, dat hij in Gal.
2:16 die sterke tegenstelling naar voren
brengt tussen "Jezus Christus" en
Zijn "geloof", en "de mens" en zijn
"werken".
In dit vers spreekt de apostel niet van
rechtvaardiging (reiniging) van gepleegde
zonden, maar van rechtvaardiging
(heiliging) van het wezen, zodat
dit geen zonden meer kan voortbrengen.
Rechtvaardiging van zonden
kan alleen door het bloed verkregen
worden. "Zonder bloedstorting geschiedt
geen vergeving." Heb. 9:22

Rechtvaardiging van het wezen van
de persoon, kan alleen blijken uit een
rechtvaardige levensopenbaring.
Daartoe kon "de mens" echter niet
komen en zeker niet uit de werken der
Wet. De apostel begint dan ook in Gal.
2:16 vast te stellen, "dat de mens niet
gerechtvaardigd wordt uit de werken
der Wet", omdat zijn natuur dat nu
eenmaal onmogelijk maakt. Hij kan
soms wel rechtschapen schijnen in de
ogen der mensen, zelfs "oprecht en
vroom" als Job, maar hij zal nooit
"rechtvaardig" kunnen worden naar
Goddelijke maatstaf. Hij kan nooit in
handel en wandel, in gedachte en
daad, in willen en wensen altijd zó
zijn, als God van hem verlangt. En
toch zal er van een herstelde gemeenschap
met de Heilige God geen sprake
kunnen zijn, zolang de mens niet
rechtvaardig wordt in die zin. Daartoe
heeft Jezus Christus echter de weg
geopend. Want de mens, zo vervolgt
de apostel, wordt gerechtvaardigd
"door het geloof van Jezus Christus."
Gal. 2:16 Hoe moeten wij dit verstaan?

In Rom. 1:16 en 17 verklaart Paulus
reeds, dat in het Evangelie van Christus
de rechtvaardigheid Gods geopenbaard
wordt "uit geloof tot geloof".
Deze uitdrukking "uit geloof tot geloof"
is van groot belang. De "rechtvaardigheid
Gods" kunnen we hier gerust
vereenzelvigen met de persoon
van Christus. Immers Jezus Christus
is het, die "uit het geloof" levende, in
volmaakte afhankelijkheid van en
steeds éénswillend met de Vader (dus
dóór Zijn geloof), de rechtvaardigheid
Gods heeft getoond, terwijl Hij in een
menselijk lichaam leefde, onderworpen
aan alle belemmeringen en zwakheden,
die aan het vlees inherent zijn.

En met welk doel? Rom. 3:22 maakt
dat duidelijk: Zijn rechtvaardigheid
kon zich zodoende uitstrekken tot - of
zoals Paulus zegt "toegerekend worden
aan" - allen, die in Hem geloven,
omdat Hij Zich vereenzelvigt met hen!
Hij is "één plant geworden met hen"
en zij worden allen in Hem gerechtvaardigd,
zoals zij eerst allen in Adam
geoordeeld waren. Vóór Christus was
er van alle mensen niet één Goddelijk-
"rechtvaardig" geweest.

Maar nu - zo leert ons Gal. 2:16 - hebben
wij slechts "in Christus te geloven"
om gerechtvaardigd te worden.
Zodat die rechtvaardigheid Gods is
"uit" (d.w.z. voortkomende uit, gebaseerd
op) het geloof van Christus "tot"
(d.w.z. leidend tot) het geloof (van de
geredde zondaar) in Christus.
(Het valt overigens te betreuren, dat
de nieuwe vertaling van het Nederlands
Bijbelgenootschap in de behandelde
tekst het "geloof van Christus"
vervangt door "geloof in Christus".
Zoals uit bovenstaand betoog duidelijk
zal zijn, is deze wijziging geen verbetering
te noemen.)

Elke poging om gerechtvaardigd te
worden, door de Wet van Mozes te volbrengen,
is dus een verloochening van
de rechtvaardigheid Gods en feitelijk
een ontkenning van de Heere Jezus.
Het is een poging, om een eigen gerechtigheid
te verwerven, in plaats
van Gods gerechtigheid te aanvaarden.
Nooit waren de Galaten onder de
Wet geweest; zij waren immers uit de
heidenen en hadden dus de Wet niet
ontvangen. Doch deze Galaten waren
"betoverd" Gal. 3:1 door de Joden, die tot
het geloof waren gekomen; zoals vandaag
nog duizenden Christenen worden
betoverd door hen, die hun de Wet
prediken. Paulus zegt tot de Galaten:
"maar die u ontroert, zal het oordeel
dragen, wie hij ook zij." Gal. 5:10 of "och,
of zij ook afgesneden werden, die u
onrustig maken!" Gal. 5:12
Van nature zoeken de heidenen geen
rechtvaardigheid voor God, want ze
hebben de Wet niet. Rom. 2:14
Daarom lezen we in Rom. 9:30: "Wat
zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen,
die de rechtvaardigheid niet
zochten, de rechtvaardigheid verkregen
hebben, doch de rechtvaardigheid
die uit het geloof (van Christus) is".

En dan in de volgende verzen:

"Maar Israël, die de Wet der rechtvaardigheid
zocht, is tot de Wet der
rechtvaardigheid niet gekomen.
Waarom? Omdat zij die zochten, niet
uit het geloof (van Christus), maar als
uit de werken der Wet; want zij hebben
zich gestoten aan de steen des
aanstoots (Christus). Gelijk geschreven
is: Zie, ik leg in Sion een Steen des
aanstoots en een Rots der ergernis, en
een iegelijk, die in Hem gelooft, zal
niet beschaamd worden." Rom. 9:31-33

Geen Wetsbetrachting uit Dankbaarheid

Paulus de Christen, denkt er niet aan,
om uit dankbaarheid zich nog met de
Wet bezig te houden; want hij weet,
dat hij niet "onder" de Wet is. Rom. 6:14
Hij weet, dat die Wet hem "gedood"
heeft Rom. 7:4 "door het lichaam van
Christus". Hij is met Christus aan het
kruis gestorven en - daardoor vrij geworden
van de Wet - nu gemaakt tot
dienstknecht van God "in nieuwigheid
des Geestes" (d.w.z. onder nieuwe omstandigheden,
onder de heerschappij
van de Geest) en niet in de oudheid
der letter (van de wet)." Rom. 7:6; 2Kor. 3:6, 7
Daarom acht hij rechtvaardigheid, die
uit de Wet is, "schade en drek" om de
uitnemendheid van de kennis van
Christus Jezus. Fil. 3:8

Die was voor hem het meest begeerlijke.
"Opdat ik Hem kenne, en de
kracht Zijner opstanding en de gemeenschap
Zijns lijdens, Zijn dood
gelijkvormig wordende." Fil. 3:10 Dat
was zijn verlangen. "Ik jaag er naar",
zegt hij. Fil. 3:12

Met de Wet wenste hij niets meer van
doen te hebben: "vergetende hetgeen
achter is." Fil. 3:14 Christus was hem alles,
Christus was hem genoeg.
Zijn streven is, dat hij "in Hem gevonden
worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid,
die uit de Wet is, maar
die door het geloof van Christus is, namelijk
de rechtvaardigheid, die uit
God is door het geloof." Fil. 3:9
Hij wordt als het ware bezeten door
een hartstochtelijk verlangen de Heere
Jezus nader te leren kennen "en de
kracht Zijner opstanding", d.w.z. de
Heilige Geest Gods, door Wiens
kracht Christus uit de doden opgestaan
is.

Deze zelfde kracht, de werkzaamheid
van de Heilige Geest van God, wenste
Paulus in zijn leven te ervaren. Niet om
met de hulp van die Geest de Wet te
houden, maar om gemeenschap te hebben
met het lijden van de Heere Jezus.
Niet met het lijden aan het kruis, maar
met het lijden, dat Christus ervoer,
omdat Hij door de wereld niet gekend
was. Zie 2Kor. 1:5
En als gevolg van die gemeenschap, zal
ook hij dan door de wereld worden verworpen.
Ja, hij wenste de dood van zijn
Heiland gelijkvormig te worden. Wetende
dat God hem reeds ziet als met
Christus gekruisigd, wenst hij in zijn
levensopenbaring te zien en te ervaren
dat hij met Hem is gestorven, begraven
en opgestaan. Daarom kan hij in de
Galatenbrief ook zeggen: "en ik leef,
doch niet meer ik, maar Christus leeft
in mij." Gal. 2:20

Paulus als Jood was "door de Wet der
Wet gestorven", opdat, zegt hij, "ik Gode
leven zou." Gal. 2:19

"Gode leven" is: Christus-leven. Christus-
leven is de openbaarmaking van het
karakter van Christus. Dat ligt niet in
onze macht; wij kunnen niet eens als
rechtvaardige mensen leven! Christusleven
is Goddelijk leven, en Goddelijk
leven kan alleen door God worden geleefd.
"Werkt uw zelfs zaligheid (d.w.z.
werkt uit, wat God inwerkt) met vreze
en beven; want het is God, die in u
werkt, beide het willen en werken, naar
Zijn welbehagen." Fil. 2:12, 13
Dan "willen" wij wat God wil en "werken"
wij, wat God werkt. Want: "zo
boom, zo vrucht".
De Geest van God werkt in ons als
vrucht de karaktereigenschappen van
Christus, die we opgesomd vinden in
Gal. 5:22. "De vrucht des Geestes is liefde,
blijdschap, vrede, lankmoedigheid,
goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid
(zelfbeheersing)." "Tegen de zodanigen
is de Wet niet." Gal. 5:23 Zij die dit
karakter, dit leven van Christus, openbaren,
komen nooit in conflict met de
Wet. Zij leven ver boven de Wet, want
zij leven het leven van Christus.
Ditzelfde houdt de apostel bezig als hij
schrijft aan de Korinthiërs dat zij een
brief van Christus zijn. 2Kor. 3:3 Door
Zijn dienst bereid, zijn zij een brief die
geschreven is niet met inkt (de Wet),
maar door de Geest des levenden
Gods. Niet in stenen tafelen (de Wet),
maar in vlezen tafelen des harten
(door de Geest). Hij was een "dienaar
des Nieuwen Testaments, niet der letter
(de Wet), maar des Geestes; want
de letter (de Wet) doodt, maar de
Geest maakt levend". 2Kor. 3:6
Deze "bediening des doods in letters
bestaande en in stenen ingedrukt (de
Wet), is in heerlijkheid geweest" 2Kor.
3:7 tot op Christus. Gal. 3:23, 24 De bediening
des Geestes nu is veel heerlijker.
"Want indien de bediening der verdoemenis
(de Wet) heerlijkheid geweest
is, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid
(uit het geloof van Christus)
overvloedig in heerlijkheid. 2Kor. 3:9
Want indien hetgeen teniet gedaan
wordt (de Wet), in heerlijkheid was,
veelmeer is hetgeen blijft (bediening
des Geestes), in heerlijkheid." 2Kor. 3:11

Mozes legde een "deksel" (sluier) op
zijn aangezicht, opdat het volk niet
zien zou dat de Wet tijdelijk was, en
te niet zou worden gedaan. En over
het oude volk Israël ligt nog datzelfde
"deksel", zodat zij in het Oude Testament
slechts de Wet zien en niet
Hem, Die "het einde der Wet" was; nl.
Christus. Rom. 10:4

Geroepen tot Vrijheid

Wij hebben reeds gezien, dat de Wet, die
"na vierhonderd en dertig jaren gekomen
is", het Verbond der Genade, "dat
tevoren van God bevestigd is op Christus", niet krachteloos maakt. Gal. 3:17
De Wet is "daarbij gesteld" totdat het
zaad zou gekomen zijn. Gal. 3:19
Toen dus het zaad, d.i. Christus, kwam,
hield de Wet op te gelden en werd de volle
genade Gods openbaar in Zijn leven en
sterven ten bate der mensheid.

In Galaten 4 toont de apostel aan hoe vijandig
de Wet staat tegenover de Genade.
Zoals Ismaël vijandig stond tegenover
Izak, zo - zegt hij - staan ook vandaag
nog diegenen, die dienstknechten
der Wet zijn, tegenover hen die onder de
Genade leven.
"Doch gelijkerwijs toen, die naar het
vlees geboren was, vervolgde dengene,
die naar de geest geboren was, alzo
ook nu." Gal. 4:29
Als er dan volgt: "Werp de dienstmaagd
uit en haar zoon", Gal. 4:30 dan is
het zonder meer duidelijk dat de apostel
daarmee bedoelt dat zij in hun eigen
belang zich nu niet meer bezig
moeten houden met de Wet. "Want de
zoon der dienstmaagd zal geenszins
erven (nl. de volle zegen der Genade
smaken) met de zoon der vrije." En
triomferend roept hij uit: Wij zijn kinderen
der vrije, kinderen der belofte
als Izak was! Gal. 4:28

Staat dan in de Vrijheid

Galaten hoofdstuk 5 begint met de
hartstochtelijke vermaning: "Staat
dan in de vrijheid, met welke Christus
ons vrijgemaakt heeft, en wordt
niet wederom met het juk der dienstbaarheid
bevangen". Gal. 5:1 Het gaat de
apostel aan het hart dat deze Galaten,
die kinderen Gods waren en dus het
eeuwige leven hadden en wier hemelse
toekomst verzekerd was, toch - hoewel
zij met de Geest begonnen waren
- weer terugkeerden tot het "vlees", en
daarmee tot de onvrijheid en slavernij
der Wet. Want hij weet dat, als zij
hierin volharden en de dienstmaagd
met haar zoon (de Wet) niet uitwerpen,
zij niet zullen "erven".
+
Men moet "erven" niet verwarren
met het verwerven van de "hemel".
Alle kinderen Gods hebben een hemelse
toekomst, maar dat wil niet
zeggen, dat alle kinderen Gods zullen
"erven". Wel zijn zij allen "bekwaam
gemaakt, om deel te hebben, in de
erve der heiligen in het licht," Kol. 1:12
maar om hun deel werkelijk te beërven
zullen ze ook moeten wandelen
"als kinderen des lichts", Ef. 5:8 openbarend
de vrucht des Geestes en niet
de onvruchtbaarheid der Wet. Het
erfdeel houdt verband met de bepaling
van de toekomstige plaats van de
gelovige in de eeuwigheid. Rom. 8:17 en 18;
1Kor. 3:14; Kol. 3:24; 2Tim. 2:12; enz. Hem, die zich
gedraagt als "zoon der dienstmaagd"
en heel zijn streven richt op het houden
der Wet, zal de erfenis van de
zoon der vrije - de hoogste plaats in
de hemel - ontgaan. Die valt toe aan
hen, die door de Geest leven.

Door de Geest wandelen

En dan volgt onmiddellijk: "Indien wij
dan door de Geest leven, zo laat ons
door de Geest wandelen", Gal. 5:25 d.w.z.:
wandelen naar de nieuwe mens. Die
nieuwe mens is het leven van Christus-
in-ons. Dat leven kan alleen door
de Geest van God worden geopenbaard
op voorwaarde dat wij wandelen
in het licht als kinderen der vrijheid
en niet als kinderen der dienstbaarheid.
"Waar de Geest des Heeren
is, aldaar is vrijheid!" 2Kor. 3:17 "Vrij gemaakt
van de zonde (oude natuur),
zijt gij gemaakt dienstknechten der
gerechtigheid." Rom. 6:18 "Want de zonde
(oude natuur) zal over u niet heersen;
want gij zijt niet onder de Wet,
maar onder de Genade." Rom. 6:14 Vrij!
Vrij van de zonde-natuur! Vrij van de
Wet! De vraag van de apostel in het
15e vers van dit hoofdstuk is vele kinderen
Gods als het ware uit het hart
gegrepen. "Zullen wij zondigen, omdat
wij niet zijn onder de Wet, maar onder
de Genade?" Rom. 6:15 Het antwoord
van de apostel is duidelijk: "Dat zij
verre!" Desondanks zijn er vele kinderen
Gods, die hieromtrent twijfel in
hun hart hebben en zichzelf afvragen:
"Maar hoe kan dat dan?"

Is dan niet waar, wat we lezen in
2Kor. 5:17: "Zo dan, indien iemand in
Christus is, die is een nieuw schepsel:
het oude is voorbij gegaan, ziet, het is
alles nieuw geworden"? De moeilijkheid
is, dat men eigenlijk niet gelooft
zo’n nieuw schepsel te zijn. Eigenlijk
realiseert men zich niet wat het is een
Christen te zijn. Misschien klinkt dat
wat vreemd, maar als men werkelijk
een Christen weet te zijn, betekent
dat immers, dat het zonde-vraagstuk
is afgedaan: zowel voor ons als voor de
heilige God. De Christen kan - door
het geloof - weten, dat God ons ziet in
Christus en niet in onszelf. En God
wil, dat we onszelf ook zo zien. Als we
Christenen zijn, dan ís het oude voorbijgegaan
en ís alles nieuw geworden.
Dan behoren we te geloven, dat het
waar is, dat wij met Christus gestorven
en begraven zijn wat ons oude leven
aangaat. En dat het waar is, dat
wij met Christus opgestaan zijn in
nieuwheid des levens. Rom. 6:4 Het zal
ons ook duidelijk zijn dat God geen
belang stelt in de vruchten van ons
oude leven (de oude mens), maar dat
Hij wel de vrucht verwacht van de
nieuwe mens, d.i. van het nieuwe leven,
dat ons in Christus is geschonken.
De Wet kon alleen maar op de
oude mens worden gelegd, daar alleen
de oude mens zondigt. De nieuwe
mens echter is het leven van Christusin-
ons. Dat leven kán niet zondigen,
omdat het uit God geboren is. 1Joh. 3:9 De
openbaring van dat leven is: liefde,
blijdschap, vrede, lankmoedigheid,
goedertierenheid, goedheid, geloof,
zachtmoedigheid, matigheid. Gal. 5:22
Zij, die innerlijk zó afgestemd zijn,
omdat ze geloven, dat dit alles in
Christus waar is geworden, zullen
nooit in conflict komen met de Wet. Ze
leven op een oneindig veel hoger peil,
dan ooit een Israëliet zich heeft kunnen
voorstellen.
Een dergelijk leven maakt de mens gelukkig.
Het is de Geest van God Die in
ons die gezindheid wenst tevoorschijn
te roepen. Dat is de vrucht des Geestes.

In het Geloof wandelen

Doch de Geest van God kan dit niet in
ons verwezenlijken, als wij niet in het
geloof wandelen. Ook hier geldt het
"niet uit de werken, opdat niemand
roeme". Ef. 2:9 Ook is het: "Werkt uw
zelfs zaligheid met vreze en beven" Fil.
2:12 hier ten volle van toepassing. Dit
woord schijnt vele Christenen af te
schrikken, en toch is hiervoor geen
reden. Immers, het betekent niet anders,
dan dat wij dit "uitwerken" met
heilige schroom en eerbiedige nauwgezetheid
moeten doen, omdat het
hier gaat om een Goddelijk proces in
onze ziel. Vóór alles hebben wij daarbij
te letten op het Goddelijke voorschrift:
"De rechtvaardige zal uit het
geloof leven." Rom. 1:17; Gal. 3:11; Heb. 10:38 Zodat
wij ons in de eerste plaats ernstig
hebben af te vragen of dat wel het geval
is, gedachtig aan de vermaning
van de apostel: "Onderzoekt uzelf of
gij in het geloof zijt." 2Kor. 13:5 Het gaat
er niet om of wij zondigen of niet zondigen,
maar wél of wij in het geloof
wandelen of onze eigen wegen gaan.
Alleen in het eerste geval kan God in
ons het willen en werken openbaren,
naar Zijn welbehagen. Fil. 2:12 en 13

Doen we het zelf, dan trachten wij de
wil van God te volbrengen. Doet God
het in ons, dan volbrengen we de wil
van God. Zijn we zelf bezig, dan streven
wij er naar om lief te hebben, om
blij te zijn, om vrede te voelen, om
lankmoedigheid te betonen, om
goedertieren te zijn, om goedheid te
openbaren, om geloof te hebben en om
zachtmoedig te zijn. Dit alles is zeer
inspannend en vermoeiend, maar
niettemin waardeloos; ja, wat erger is,
God-onterend. Wij kunnen nu eenmaal
niet de nieuwe mens in actie
brengen. Dat is Gods werk door de
Geest. Wat wij in actie brengen is de
oude mens, die zich tenslotte vroom
buigt onder het godsdienstige juk,
omdat onze oude natuur nu eenmaal
liever vroom wordt, dan voor dood gehouden.
Het resultaat is dat de Christen
het leven een strijd vindt en dat
hij teleurgesteld is, in plaats van gelukkig.
Wandelen wij in het geloof,
dan komt er een heerlijke rust en vrede
in ons hart.

Dan leren wij verstaan, dat wij in
Christus volmaakt zijn, dat we juist zo
zijn als God wil, dat we zullen zijn:
omdat Hij het oude niet meer ziet en
alles nieuw gemaakt heeft.
We leren zien dat wij nu gemaakt zijn
tot dienstknechten der gerechtigheid,
dat wij van harte gehoorzaam zijn geworden.
Rom. 6:17 en 18
We leren uit onze Bijbel de wonderbare
zaligheid kennen, die God ons geschonken
heeft in Christus, waardoor
wij God leren kennen en Jezus Christus,
Zijn Zoon, zodat genade en vrede
over ons worden vermenigvuldigd en
Zijn Goddelijke kracht ons alles, wat
tot het leven en de Godzaligheid behoort,
schenkt. Dan doet God het in
ons door Zijn Geest. 2Pet. 2:2 en 3 Dan hebben
wij lief, dan zijn wij vol blijdschap,
dan ervaren wij vrede. Dan zijn wij
lankmoedig en goedertieren. Dan
openbaren wij goedheid, geloof, zachtmoedigheid
en matigheid. Als de
Geest van God in ons die vrucht doet
rijzen, zullen we niet in conflict komen
met de Wet, en minder zondigen. Gal.
5:22 en 23

In het Licht wandelen

Wij zullen dan in het licht wandelen,
gelijk Hij "in het licht is". 1Joh. 1:7
Dan zal openbaar worden, dat er nog
veel is in ons wat de Geest van God, door
het Woord van God in ons, zal veroordelen.
De Geest van God wenst ons te
doen leven in overeenstemming met
Zijn wil. Dan worden onze gedachten
niet gewogen door ons defect geweten,
maar door het Woord van God, toegepast
op onze harten door Gods Geest.

Velen zijn van mening, dat een Christen
in de gemeenschap met God niet
zondigt en dat zonde hem buiten die gemeenschap
sluit. Dit was zelfs onder de
wet niet het geval. Het volk Israël was
geheiligd door het bloed van het oude
Testament, waardoor een heilig God in
het midden van hen kon wonen. Ex. 24 en
25 En ons ziet God in Christus, geheiligd
door Zijn bloed. En Hij kan daarom - ondanks
ons zondigen - toch gemeenschap
met ons hebben. Wat meer is, het is juist
alleen in die gemeenschap mogelijk dat
de Christen zichzelf oordeelt in al zijn
gedachten, woorden en daden.

Wij zouden gaarne geheel volmaakt
wandelen, zoals wij in Christus volmaakt
zijn. Doch dat zullen wij hier op
aarde nooit beleven, want hoe dichter
wij bij God leven, des te duidelijker
blijkt het ons, dat wij slechts zondaars
zijn, die uit genade zalig worden. Dit alles
is voor God geen bezwaar, daar Hij
onze zonden eens voor altijd geoordeeld
heeft in Christus Jezus, onze Heer. Wel
kunnen wij onszelf buiten die gemeenschap
sluiten, indien wij, wanneer de
Geest van God ons overtuigt van iets
dat niet in overeenstemming met Zijn
wil is, in gebreke blijven onszelf hierin
te oordelen. Doen we dat echter wél en
komen we tot belijdenis voor onze Heer,
dan vergeeft Hij: "Indien wij onze zonden
belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig,
dat Hij ons de zonden vergeve,
en ons reinige van alle ongerechtigheid."
1Joh. 1:9
In dit gemeenschapsleven met God
zullen we onszelf misschien dikwijls
tegenvallen, doch God niet. Want Hij
ziet in óns geen volmaaktheid.
Hij ziet ons in Christus en daarom volmaakt:
"En gij zijt in Hém volmaakt."
Kol. 2:10

Zo behoren wij onszelf ook te zien. Dan
zullen we met volkomen vrijmoedigheid
in Zijn gemeenschap leven, met
blijdschap elke correctie aanvaardend
waarop de Geest van God ons door het
Woord van God opmerkzaam maakt.
En tegelijkertijd belijdenis doende
van elke tekortkoming, wetend dat
daarmede elke belemmering uit de
weg wordt geruimd die de gemeenschap
tussen Hem en ons zou kunnen
verstoren. In deze gemeenschap is
het, dat de Geest van God het nieuwe
leven of de nieuwe mens in ons openbaart.
Die openbaring is het waarin
God belang stelt. "Want in Christus
Jezus heeft noch besnijdenis enige
kracht, noch voorhuid, maar een
nieuw schepsel." Gal. 6:15 Zij, die alzo
wandelen, zullen vrede en barmhartigheid
ervaren. Gal. 6:16

Daarom is het dus ook, dat de apostel
Paulus in Kol. 2:10-23, zich zo
krachtdadig keert tegen alle "wettisch"
gedoe. Dat alles heeft Christus
aan het kruis genageld en uitgeschakeld.
Kol. 2:14 en 15 Het waren slechts
schaduwen, die de werkelijkheid
vooraf gingen. Kol. 2:16 en 17 Deze dingen
hebben voor de vleselijke mens wel
een schijnrede van wijsheid, doch het
is een eigenwillige godsdienst, die de
mens nederig doet schijnen, hem lichamelijk
onnodige lasten oplegt. Kol.
2:23 Maar ze zijn waardeloos en doen
niets anders dan het vlees (de oude
mens) "vroom" maken.

We eindigen met onderstaande woorden
van de apostel. En moge elke lezer
nu zichzelf afvragen of hij zich wil
rekenen tot de daarin genoemde boosdoeners
of dat hij - in de genade van
God - zichzelf mag zien, gereinigd door
het bloed van Jezus Christus van al
deze misdaden, gelukkig en blij levend
in het bewustzijn, dat hij in Gods
oog "rechtvaardig" is.

"Willende leraars der wet zijn, niet
verstaande, noch wat zij zeggen, noch
wat zij bevestigen. Doch wij weten,
dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk
gebruikt; En hij dit weet, dat
den rechtvaardigen de wet niet is gezet,
maar den onrechtvaardigen en
den halsstarrigen, den goddelozen en
den zondaren, den onheiligen en den
ongoddelijken, den vadermoorders en
den moedermoorders, den doodslagers,
Den hoereerders, dien, die bij
mannen liggen, den mensendieven,
den leugenaars, den meinedigen, en
zo er iets anders tegen de gezonde leer
is; Naar het Evangelie der heerlijkheid
des zaligen Gods, dat mij toebetrouwd
is." 1Tim. 1:7-11

SAMENVATTING

Wet of Genade? sleuteltekst Joh. 1:17

Wat is de wet?

Rom. 7:12 heilig
Ps. 19:7, 8 volmaakt, gewis, recht, zuiver

Wat doet de wet?

Gal. 3:10 onder de vloek
Jak. 2:10 schuldig aan alle
Rom. 3:19 stopt de mond, maakt allen schuldig voor God
Moody zegt, dat de Wet een spiegel is, geschikt om iemand te overtuigen, dat
zijn gezicht vuil is, maar een ongeschikt voorwerp, om zich er mee te wassen.

Wat de wet niet kan doen.

Rom. 3:20 geen vlees rechtvaardigen
Hand. 13:39 niet kond gerechtvaardigd worden
Hebr. 7:18,19 heeft geen ding volmaakt

Waarom werd de wet gegeven?

Gal. 3:19 om der overtredingen wil
Rom. 3:19 opdat iedere mond gestopt worde
Gal. 3:24 om ons tot Christus te brengen

Is de gelovige onder de wet?

Rom. 6:14 gij zijt niet onder de Wet
Rom. 10:4 Christus is het einde der Wet
Gal. 3:24, 25 niet langer onder een tuchtmeester

Welke is de leefregel voor de gelovige?

1Joh. 2:6 te wandelen als Hij wandelde
1Joh. 3:16 onze levens te geven
1Joh. 2:28 in Hem te blijven
Fil. 2:5-8 het gevoelen van Christus te hebben
Mat. 5:38-39 dat gij den boze niet wederstaat

Wat is genade?

Ef. 2:7 goedertierenheidover ons
Tit. 3:4, 5 goedertierenheid van God tot de mensen
Ef. 2:4, 5 grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft

Wat doet genade?

Ef. 2:8 door genade zijt gij zalig geworden
Tit. 2:11-13 maakt zalig
Rom. 3:24 om niet gerechtvaardigd
Tit. 3:7 maakt erfgenamen

Is het christendom een mengsel van wet en genade?

Rom. 4:4 Wie werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade
Rom. 4:5 degene die niet werkt, maar gelooft
Gal. 3:18 niet meer –uit debeloftenis
Gal. 5:4 los van Christus als wij gerechtigheid door de wet verwachten
Heb. 12:18-28 De gelovige komt in het geheel niet tot de berg Sinaï.
Vergelijk Deut. 21:18-21 met Luk.15:21-23 voor het contrast tussen wet en genade.

Nederlands Bijbelstudie Circulaire
Geliefde lezer,
Het doet ons genoegen u hierbij weer
een exemplaar van Nederlands Bijbelstudie
Circulaire te kunnen aanbieden.
Inmiddels zijn de dagen weer beduidend
korter geworden en geven de
herfstkleuren aan, dat de natuur weer
langzaam sterft. We weten echter allemaal
dat er na de winter weer een
opstanding zal plaatsvinden, waarin
de natuur weer tot leven komt en het
licht weer toeneemt. Nieuw leven na de
dood, dat is althans wat wij er in zien.
Zo genieten we dus niet alleen van de
mooie kleuren, maar tevens van datgene
waar het ons aan doet denken,
namelijk het nieuwe leven waar we in
de opstanding van Christus deel aan
mochten krijgen. Dit nieuwe, geestelijke,
leven mogen we ook voeden met,
geestelijk, voedsel. Een bescheiden rol
in het verstrekken van dit voedsel, dat
is wat we als Nederlands Bijbelstudie
Centrum graag willen doen, ook
d.m.v. deze circulaire.
Inmiddels zijn we, hoewel nog beperkt,
ook via het internet (zie hiernaast) bereikbaar.
Wij danken de Heer en u voor de financiële
steun die we mogen ontvangen op
onze bankrekening, zoals hiernaast
vermeld.
In de hoop op Zijn komst verblijven
wij,
Han Klein Haneveld