2000 01 08 25 EEN ANALYSE VAN DE BEDELINGEN door Ab Klein Haneveld
EEN ANALYSE VAN DE BEDELINGEN
Inhoud :
hele programma van God verdeeld is in zeven “dispensaties” of
bedelingen. Vijf daarvan zijn al geschiedenis. We leven nu in de zesde.
De zevende bedeling zal een aards Koninkrijk zijn van duizend jaar (het
millennium), volgende op de opname van de gemeente. De Scofield
Bijbel karakteriseert de zeven bedelingen als volgt : onschuld, geweten,
menselijke regering, belofte, wet, genade en koninkrijk.
Volgens Scofield begint met ieder van deze bedelingen een nieuwe
manier, waarop God de mens "test” op gehoorzaamheid en
ongehoorzaamheid, met daaraan verbonden verlossing of verlorenheid.
Gehoorzaamheid aan de bestaande methode brengt Gods goedkeuring
over de individuele mens of over de natie in zijn geheel, die door Hem
getest wordt. De bedelingenleer veronderstelt in feite zeven
verschillende wijzen, waarop een mens gered kan worden".
Het citaat is uit een artikel in een Nederlandstalig tijdschrift onder de titel:
"DE BEDELINGENLEER, HET RECHT SNIJDEN VAN HET WOORD
DER WAARHEID ?”
Het vraagteken is veelzeggend. We hebben hier te doen met de
zoveelste aanval op wat "de bedelingenleer" genoemd wordt en ook
deze aanval is weer opgebouwd volgens het van ouds bekende patroon.
van deze methode vond ik in een artikel van J.W.Bowman (1956), die de
bedelingenleer in één adem noemt met Hitler en het Nationaal-
Socialisme, Rooms-Katholicisrné, ChristianScience en Mormonisme.
Het eerder genoemde artikel is nauwelijks gematigder als er staat: "In de
tijd van Darby (die gepromoveerd wordt tot “de bekendste exponent" van
de bedelingenleer), begonnen ook de Mormonen de wereld met hun
ideeën op te schrikken. Joseph Smith publiceerde in 1830 het boek
Mormon - hetzelfde jaar, dat beschouwd wordt als het jaar, waarin Darby
onder "de broeders" de leiding in handen nam. In 1831 begon ook
WILLIAM MILLER, de vader van het Adventisme, zijn "vondsten" aan de
man te brengen. Uit dezelfde tijd stammen de eerste publicaties van de
sekte, die later als "JEHOVAH's GETUIGEN" bekend zou worden”.
Het gebruik van het woordje "ook" in dit citaat, suggereert dat de
aanhangers van de bedelingenleer eveneens de wereld deden
opschrikken door hun (waan-) ideeën aan de man te brengen. Dat zij dit
deden en doen op hetzelfde tijdstip als de Mormonen en de Jehovah's
Getuigen, is blijkbaar zeer afkeurenswaardig. Wat moeten wij in dit
verband wel niet denken van al die oudtestamentische profeten, die
steevast optraden in tijden van dwaling en ongeloof in Gods Woord.
Israël had reden om God te danken, dat Hij hen profeten stuurde in
tijden, waarin daar juist het meest behoefte aan was.
Nederland noemt men dat "op de man spelen". De man is hier, zoals
gebruikelijk J.N.Darby. Niet omdat hij inderdaad de bekendste exponent
van de bedelingenleer is, want dat is Dr. C.I.Scofield. Maar omdat over
hem het meest en dus ook meer negatiefs bekend is. Darby zelf zou zich
niet eens kunnen verenigen met bovenstaande omschrijving van de
bedelingenleer. Dit alleen al, omdat hij zelf een ander schema
hanteerde. Het geciteerde schema is dat van Dr. Scofield, waarvoor
Darby niet verantwoordelijk was of kon zijn, Darby overleed immers in.
1881, terwijl bijv. de "Scofield Bible" gepubliceerd werd in 1909.
Voor een aanval van deze soort is Scofield echter niet bruikbaar, omdat
hij "slechts" een reputatie heeft als bijbelkenner, terwijl Darby zijn leven
lang een leidende figuur is geweest in het gemeentelijk leven en daarom
vele malen positie heeft moeten kiezen in de conflicten, die zich helaas
ook toen al in elke gemeente voordeden. Dat hij zo'n grote
verantwoordelijkheid durfde dragen, wordt hem bijna honderd jaar na zijn
dood nog steeds verweten. In bovenbedoeld artikel worden de"zwarte
bladzijden" uit zijn leven dan ook weer eens breed uitgemeten.
Het argument is dan, dat een leer, die afkomstig is van een man, die zo
dikwijls betrokken is geweest bij conflicten en scheuringen in de
gemeente, onmogelijk betrouwbaar kan zijn.
De waarheid is echter, dat J.N.Darby helemaal niet de grondlegger is
van de bedelingenleer. Bovendien staat of valt een leer niet bij de
levenswandel van hen die haar belijden, maar de Bijbel alleen.
dat de bedelingenleer voor het eerst gepubliceerd werd in de Scofield
Bijbel in 1909, en daarom vrij recent en daarom modernistisch is. En
welke Bijbelgelovige Christen zou graag voor modernistisch willen
doorgaan ? Ook dit argument is zowel onjuist als oneerlijk. De leer der
bedelingen is historisch gezien heel wat ouder dan de Scofield Bijbel.
Het oudste mij bekende complete bedelingenschema werd gepubliceerd
in Amsterdam in 1687 ! Bovendien is een recent ontwikkelde of
(her)ontdekte leer pas onjuist als die in strijd is met de Bijbel ! Deze
kwestie is al lang geleden afdoende geregeld in de dagen van de
Protestantse Reformatie. Slechts de Bijbel verstrekt de argumenten om
een leer te bevestigen of te verwerpen.
bedelingenleer twee verschillende manieren om zalig te worden
onderwijzen.
In genoemd artikel wordt er nog eens een flinke schep bovenop gedaan :
"De bedelingenleer veronderstelt in feite zeven verschillende wijzen,
waarop een mens gered kan worden".
Hoezeer doorkneed in de bedelingenleer, heb ik nooit méér dan twee
wegen tot zaligheid kunnen ontdekken. De éne weg is Christus Zelf :
“Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de
Vader dan door Mij". (Joh 14: 6)
De andere in de Bijbel genoemde weg is gehoorzaamheid aan de wet.
Deze laatste weg is voor de mens met zijn zondige natuur echter
onbegaanbaar, en daarom in de praktijk geen alternatief.
'Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden
voorHem ". (Rom 3.- 20)
Met betrekking tot de wet zegt de Heiland Zelf : "Doe dat en gij zult
leven" (Luk. 10 : 28). De wet offreert dus wel degelijk een weg tot behoud;
dat geen gewoon mens die weg kon gaan, is een andere zaak.
Uiteindelijk was het de Here Zelf, Die die weg ging. Hij volbracht de wet
en Hij leeft inderdaad! Zijn leven wordt ons nu in genade aangeboden.
Daarom zegt Hij : "Ik ben de weg . . .. “.
"Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt,
zonder de werken der wet" (Rom. 3 : 28).
Zo was het al in de dagen van Abraham (Rom. 4 : 3), zo was het onder de
bedeling van de wet en zo is het nog steeds ! Het zijn juist hen, die
vertrouwd zijn met de bedelingen, die erkennen dat een gewone zondaar
niet gerechtvaardigd wordt door de wet, maar door genade.
"Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof . . . niet uit
werken, opdat niemand roeme" (Efeze 2: 8, 9).
mag dan in de praktijk erg makkelijk zijn, in overeenstemming met de
werkelijkheid is zij allerminst. In feite is het een zeer korte omschrijving
van wat door Dr. C.I.Scofield zo ongeveer geleerd werd. Eigenlijk is het
zo, dat de protestantse theologie verdeeld is in twee kampen of
"scholen", die beide voorzien in een betrekkelijk complete systematische
theologie met uitspraken over nagenoeg iedere Bijbeltekst en over elk
Bijbels onderwerp. De meest bekende van deze beide "scholen" is die
van de z.g.n. “verbondstheologie”.
In de verbondstheologie gaat men uit van twee verbonden, die God met
de mens gesloten zou hebben : HET VERBOND DER WERKEN en het
GENADEVERBOND. Het eerste zou God gesloten hebben met de nog
ongevallen mens, Adam, terwijl het genadeverbond zou zijn te vinden in
wat het "proto-evangelie" genoemd wordt :
“Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw; en tussen uw zaad en
tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de
verzenen vermorzelen” (Gen. 3 : 15).
Sommige theologen hebben nog een derde verbond geïntroduceerd, dat
der verzoening. Dit VERBOND DER VERZOENING zou reeds vóór de
schepping van de mens gesloten zijn en is dan: "de overeenkomst
tussen de Vader, Die de Zoon als Hoofd en Verlosser geeft aan de
uitverkorenen, en de Zoon, Die vrijwillig de plaats inneemt van hen, die
de Vader Hem gegeven heeft” (Louis Berkhof). Deze twee (of drie)
verbonden zouden in de Bijbel allesoverheersend zijn, zodat iedere
Bijbeltekst verklaard zou moeten worden binnen het kader van deze
verbonden. Om dat te bereiken moet de verbondstheoloog hevig gebruik
maken van de allegorische of "geestelijke" verklaring van veel
Bijbelgedeelten, met name de profetieën. Omdat men in Israël hooguit
een type van de Gemeente ziet, geeft men aan alles, wat de Bijbel over
Israël zegt, uitsluitend een geestelijke betekenis. Israël is dan de
Gemeente, Kanaän is de hemel, Jeruzalem is het hemelse of Nieuwe
Jeruzalem, de sabbath is de zondag, de besnijdenis is de doop, de troon
van David is de troon van God, de vrouw of bruid is de Gemeente,
duizend jaar is eeuwig, enz.
In verband hiermee betitelt men de Gemeente dan ook met de absoluut
onbijbelse uitdrukking : “Geestelijk Israël”. Natuurlijk bestaan er ook
binnen de verbondstheologie verschillende stromingen, maar dat doet
hier niet ter zake.
Waar het om gaat is, dat binnen dit theologische systeem nagenoeg
ieder Bijbelgedeelte van toepassing geacht of gemaakt wordt op ieder
mens door alle tijden heen, zonder onderscheid, waarbij men dikwijls
moet voorbijzien aan de primaire, letterlijke betekenis van de Bijbelse
uitspraken
De enige theologische stroming binnen het protestantisme, die eveneens
pretendeert een verklaring te hebben voor vrijwel alle Bijbelgedeelten,
wordt in Nederland nogal geringschattend aangeduid met de uitdrukking
“ de leer der bedelingen ”. Internationaal spreekt men echter over
"dispensationalisme". Deze naam is afgeleid van het Latijnse
"dispensatio", dat gelijk staat aan ons woord "bedeling". Dispensatio en
bedeling zijn beide vertalingen van het Griekse "oikonomia", dat
economie of huishouding betekent. Het dispensationalisme komt door
een letterlijke of normale verklaring van de Bijbel tot de conclusie, dat
God in de loop van Zijn programma voor de wereld verschillende
bedelingen of huishoudingen inrichtte, in verschillende tijden en met
betrekking tot verschillende groepen van mensen.
Tenminste twee bedelingen in deze zin worden in de Bijbel met een
naam aangeduid, n.l. de "bedeling van de volheid der tijden" en de
"bedeling der genade Gods" (Ef. 1 : 10 en 3 : 2, St. Vert.). Overigens worden
noch het verbond der verzoening, noch het werkverbond, noch het
genadeverbond door de Bijbel met name genoemd.
Hoeveel bedelingen er zijn en hoe zij heten, is voor de
"dispensationalist" niet essentieel. Over het algemeen hanteert men
inderdaad het schema van Dr. C.I.Scofield, hoewel vele
dispensationalisten, waaronder o.a. J.N.Darby, E.W.Bullinger, Ph. Mauro
en ook ondergetekende, afwijkende schema's gebruiken. Gewoonlijk
wordt zo weinig nadruk gelegd op het aantal bedelingen en hun namen,
dat het dikwijls moeilijk is om vast te stellen welk schema door een
bepaalde dispensationalist gebezigd wordt. Dat is overigens niet zo
verwonderlijk, daar het grootste deel van de Bijbel betrekking heeft op
slechts drie bedelingen, n.l. de wet, de genade en het koninkrijk.
Tevens is het zo, dat iemand, die in de Bijbel verschillende bedelingen
onderscheidt, nog niet automatisch een dispensationalist is. De
verbondstheoloog Dr. Louis Berkhof verwerpt bijv. eerst het gebruikelijke
schema van Scofield, en noemt dan zijn eigen schema (!), waarbij hij het
aantal bedelingen terugbrengt tot twee, te weten : de oudtestamentische
en de nieuwtestamentische. Binnen de oudtestamentische bedeling
onderscheidt hij evenwel vier onderverdelingen, die hij "fasen in de
openbaring van het genadeverbond" noemt. In werkelijkheid vindt hij dus
vijf verschillende perioden of bedelingen in de uitwerking van Gods
heilsplan, en toch is hij geen dispensationalist ! CHARLES HODGE,
eveneens verbondstheoloog, onderscheidt vier bedelingen na de
zondeval : Van Adam tot Abraham; van Abraham tot Mozes; van Mozes
tot Christus en van Christus tot het einde.
Iemand, die "bedelingen" onderscheidt, is dus niet automatisch
dispensationalist. Het verwijt aan het adres van het dispensationalisme,
dat het de Bijbel is stukken scheurt, is - indien terecht - dus eveneens
van toepassing op de verbondstheologie ! Het onderscheiden van
bedelingen komt in de Bijbel wel zo nadrukkelijk naar voren, dat elke
theoloog, dispensationalist of niet, er zich mee bezig houdt.
We hebben reeds gezien, dat de protestantse theologie verdeeld is in
twee kampen, n.l. die van de z.g.n. verbondstheologie en die van het
dispensationalisme. Aan de ene kant is daar de verbondstheologie, die
de gehele Bijbel beschouwt en tracht te verklaren als een uitwerking van
wat het genadeverbond genoemd wordt, terwijl aan de andere zijde het
dispensationalisme onderscheid maakt tussen verschillende
programma's, die door God worden uitgevoerd ten aanzien van
verschillende mensen en volkeren en dat in verschillende tijden.
Enigszins vereenvoudigd komt het er op neer, dat de verbondstheoloog
de Bijbelse geschiedenis ziet als één doorlopende lijn vanaf de
schepping tot de nieuwe schepping (de nieuwe hemel en de nieuwe
aarde), terwijl de dispensationalist diezelfde doorlopende lijn
onderverdeelt in kleinere stukken van ongelijke lengte. Hierdoor is de
misvatting ontstaan, dat de dispensationalist de Bijbel verknipt in
gedeelten, waarvan sommige uitsluitend op de Gemeente en andere
uitsluitend op Israël en weer andere uitsluitend op de volkeren
(heidenen) van toepassing zouden zijn.
In Nederland wordt deze hardnekkige misvatting mede in de hand
gewerkt door de "oude vertaling" van 2 Tim. 2 : 15 (om van de nieuwe maar
niet te spreken) :
“Benaarstig u, om uzelve Gode beproefd voor te stellen, een arbeider,
die niet beschaamd wordt, die het Woord der Waarheid recht snijdt”.
De grondtekst spreekt hier echter niet van het verknippen van de Bijbel,
maar gebruikt een woord, dat "verdelen" betekent. Het Woord der
Waarheid behoort door een “beproefd arbeider” verdeeld te worden, wat
niets anders kan inhouden, dan dat ieder krijgt wat hem toekomt.
Israël,de Gemeente en de volkeren hebben in Gods plannen een
verschillende roeping en bestemming, en ieder van die partijen behoort
bij de verklaring van de Bijbel te ontvangen waar hij recht op heeft. Het
Woord der Waarheid behoort verdeeld te worden !
Deze "rechte verdeling" is het belangrijkste kenmerk van het
dispensationalisme, omdat het zich juist hierdoor onderscheidt van de
verbondstheologie, die van verdelen vrijwel niets wil weten, maar de
gehele Bijbel toepast op alle mensen door alle tijden heen.Dit alles
neemt echter niet weg, dat een groot deel van de Bijbelse waarheden
ook volgens het dispensationalisme inderdaad voor de gehele mensheid
bestemd is. Ook dat behoort bij het recht verdelen van het Woord der
Waarheid !
Eenvoudig gezegd komt het er op neer, dat de “leer der bedelingen” niet
alleen de doorgaande lijn van de verbondstheologie onderkent, maar
bovendien op die lijn onderverdelingen aanbrengt, die door een
onbevooroordeelde normale verklaring van de Bijbel worden
aangegeven, zonder die doorgaande lijn te verknippen. Merkwaardig is,
dat tegenstanders vrijwel unaniem beweren, dat het dispensationalisme
historisch gezien afkomstig zou zijn van Dr. C.I.Scofield, die het
ontwikkeld zou hebben uit de ideeën van John Nelson Darby. De leer der
bedelingen zou zijn opgehangen aan de z.g.n. Scofield Reference Bible,
een Bijbel met kanttekeningen van de hand van Scofield en anderen, die
oorspronkelijk gepubliceerd werd in 1909. Daaruit wordt dan gewoonlijk
de gevolgtrekking gemaakt, dat het dispensationalisme een moderne
godsdienstige stroming is en daarom door orthodoxe Christenen
verworpen behoort te worden. Hierbij doet men het voorkomen, alsof de
verbondstheologie een hoge ouderdom heeft, en toch tenminste wortelt
in de opvattingen van de hervormers. Verbondstheologie en Calvinisme
worden door velen als twee woorden voor dezelfde zaak beschouwd,
maar zij zijn beslist niet synoniem !
Verbondstheologie komt niet voor in de werken van Calvijn, Melanchton,
Luther of Zwingli ! Zij hadden weliswaar heel wat te vertellen over het
verbond tussen God en de mens, maar dat maakt hen geen
verbondstheologen !
De algemeen erkende grondlegger van de verbondstheologie was
Johannes Coccejus, (1603 - 1669), hoogleraar te Franeker sinds 1636
en na 1650 te Leiden. "Hij werkte de leer van het verbond, gelijk deze
door andere Gereformeerde theologen was uiteengezet, uit tot de z.g.n.
foedraal -of verbondstheologie". (Prof. Dr. D. Nauta)
"Zijn grote levensdoel was de theologie terug te leiden tot de Bijbel als
haar enige levende bron, en haar te voorzien van een vitaal Bijbels
fundament. Hij geloofde zo'n basis gevonden te hebben in het idee van
een tweevoudig verbond van God met de mens ... Zo werd hij de auteur
van de verbondstheologie”. (John Henry Kurtz).
Coccejus publiceerde zijn ideeën in 1648. Verbondstheologie is dus van
postreformatorische oorsprong. Het begon als reactie tegen extreem
Calvinisme (predestinatie), maar werd al spoedig door het Calvinisme
ingelijfd, zodat de huidige verbondstheologie gebaseerd is op de werken
van zowel Calvijn áls Coccejus, maar het is deze laatste, die het
ontwikkelde en systematiseerde, terwijl Herman Witsius (1636 - 1708)
het tot uitgangspunt maakte bij de verklaring van de Bijbel. Dit alles wil
natuurlijk niet zeggen, dat er vóór de tijd van Coccejus geen
denkbeelden onder de kerkvaders leefden, die geheel of gedeeltelijk
passen in de verbondsgedachte, maar zij werden pas in de zeventiende
eeuw gesystematiseerd tot wat sindsdien de verbondstheologie
heet !
Precies zo is het ook gesteld met het dispensationalisme. Onder de
kerkvaders treft men vele opvattingen en uitspraken aan, die zo zouden
kunnen zijn geciteerd uit de werken van onze eigentijdse
dispensationalisten.
"Henoch, Noach en al die anderen, die niet besneden waren, noch de
sabbath vierden, behaagden God, terwijl God door andere leiders en
door het geven van de wet eiste, dat hen die leefden tussen de tijden
van Abraham en Mozes besneden zouden worden, en later de sabbath
zouden onderhouden. . ." (Justinus de Martelaar).
En wat te denken van deze:
"Het evangelie is viervoudig (bedoeld zijn de vier evangeliën), zoals ook
de handelwijze van de Heer. Daarom werden er vier verbonden gegeven
aan het menselijk geslacht : Eén vóór de vloed onder Adam, de tweede
ná de vloed onder Noach, de derde, n.l. de wet onder Mozes, de vierde
die de mens vernieuwt en alles tot zich vergadert door het Evangelie.."
(Irenaeus, 130 - 200).
Clement van Alexandrië (150 - 220) verdeelde het Oude Testament in
vier bedelingen, die hij ook zo (dispensatio) noemt, te beginnen bij resp.
Adam, Noach, Abraham en Mozes. Dit schema werd later door Samuel
Hanson Coxe (1739 - 1880) met drie Nieuwtestamentische bedelingen
aangevuld tot zeven. Ook Augustinus geeft in zijn werken blijk van
onderscheid tussen verschillende bedelingen, die hij eveneens zo
noemt.
Een van zijn meest bekende uitspraken zou zelfs in de studeerkamer
van een dispensationalist niet misstaan : “Onderscheidt de tijden, en
de Schrift is in harmonie met zichzelf “.
Hoewel zij bedelingen onderscheidden, waren deze kerkvaders echter
geen dispensationalisten, zo min als iemand die Gods verbonden met de
mens onderscheidt daarom een verbondstheoloog is. Maar zoals
Coccejus in de zeventiende eeuw bepaalde opvattingen systematiseerde
tot de verbondstheologie, met het verbond als leidend beginsel, zo
werden in diezelfde zeventiende eeuw bepaalde opvattingen
gesystematiseerd tot dispensationalisme, met het onderscheid der
bedelingen als "vitaal Bijbels fundament". De eerste die dat deed, was
Pierre Poiret (1646 - 1719), die zijn zesdelige werk publiceerde in
Amsterdam in 1687. Het droeg als titel "L'Oeconomie Divine" (De
Goddelijke Huishouding; oeconomie - oikonomia - bedeling). Dit werk
begon net als dat van Coccejus als reactie en aanvulling op de
Calvinistische leer der predestinatie, maar groeide uit tot een vrij
complete systematische theologie. Poirets schema der bedelingen ziet er
als volgt uit :
1. Adam tot Noach
Zonder twijfel was Poiret in alle opzichten een dispensationalist in de
huidige zin van het woord: hij maakte onderscheid tussen Israël en de
Gemeente; hij verwachtte de terugkeer van Israël tot haar God en haar
land; hij verwachtte de wederkomst van Christus, voorafgaande aan het
Millennium, waarin Christus lichamelijk op aarde aanwezig zou zijn om
met Zijn heiligen te heersen; hij verwachtte de komst van de antichrist en
twee opstandingen. En dat in 1687 !
volledige opsomming en verklaring van alle bedelingen van de
oorspronkelijke schepping tot de komst van de nieuwe schepping.
Enigszins vereenvoudigd geeft zijn schema het volgende beeld :
1. Adam tot Noach
Een derde dispensationalist van het eerste uur was Dr. Isaac Watts
(1674 - 1748), die overigens de meeste bekendheid kreeg als
tekstdichter. daar hij enige honderden geestelijke liederen op zijn naam
heeft staan. Die activiteit heeft hij gemeen met bijv. J.N.Darby en Joh. de
Heer.. Als theoloog is Watts de auteur van een werk over de bedelingen,
waarin hij zegt : "Al deze bedelingen (huishoudingen) van God kunnen
gezien worden als verschillende religies of tenminste verschillende
vormen van godsdienst, ingesteld voor de mens in de opeenvolgende
eeuwen der wereld". Hier volgt zijn schema :
1. Adam tot de zondeval
Watt's schema gaat niet verder dan de Gemeente, omdat hij het
Millennium niet als een bedeling beschouwde. Verder komt het geheel
overeen met dat van Scofield. Het schema van Scofield is dus niet
afgeleid van dat van Darby, zoals zo dikwijls beweerd wordt, maar is
volledig identiek aan dat van Isaac Watts !
De drie hierboven genoemde werken zijn dispensationalistisch van opzet
en hebben de bedelingen zelf als onderwerp. Het is dan ook zeer
merkwaardig, dat deze mannen en hun werken zowel door vriend als
vijand vergeten worden. Wanneer gezegd wordt, dat Darby en Scofield
de grondleggers zijn van het dispensationalisme, is dat ook daarom zo
vreemd, omdat deze beiden zelf geen enkel werk over de bedelingen als
zodanig geschreven hebben ! De verzamelde werken van Darby (1800 -
1882) beslaan zo'n veertig delen van elk zeshonderd bladzijden, maar uit
al die werken van hem is slechts met moeite een bedelingenschema te
kristalliseren ! Het nu volgende schema van Darby geef ik dus onder
voorbehoud :
1. Adam tot Noach
De man die veruit het meest heeft bijgedragen tot de verspreiding van
het dispensationalisme, is echter Dr. Cyrus Ingerson Scofield (1843 -
1921). Zijn schema is het bekendst geworden, doordat hij het
publiceerde tussen de kanttekeningen in zijn "Scofield Reference Bible",
waardoor het een gezag verkreeg alsof het de Bijbel zelf betrof. Zoals
gezegd is zijn schema in wezen volkomen gelijk aan dat van Watts.
Hoeveel gezag dit schema van Scofield ook gekregen heeft, zelf heeft hij
in zijn spaarzame overige werken nooit veel nadruk gelegd op het
onderscheiden der bedelingen.
Wat voor hem en de meeste andere dispensationalisten veel belangrijker
was, is het onderscheid, dat God in Zijn Woord maakt tussen Israël, de
Gemeente en de volkeren. Een onderscheid, dat niet door Scofield is
uitgevonden, maar dat door de eeuwen heen gekend en erkend werd.
Hoewel natuurlijk Darby een grote invloed had en heeft, is de bewering,
dat het dispensationalisme zijn oorsprong vindt bij Darby en
gepopulariseerd werd door Scofield, die het van hem overnam, historisch
absoluut onjuist. De grote lijn in de ontwikkeling van het
dispensationalisme loopt van Poiret via Edwards en Watts naar Scofield,
die het complete schema van Watts ongewijzigd overnam en aanvulde
met het Millennium, waarin Watts wel geloofde, maar waarin hij geen
bedeling zag.
We zien dus, dat het dispensationalisme bepaald niet van Darby
afkomstig is. In de eerste plaats omdat het zwart op wit reeds bestond in
de zeventiende eeuw en in de tweede plaats, omdat de hoofdstroom van
het dispensationalisme overstapt van Watts op Scofield en Darby daarbij
gewoon wordt gepasseerd.
Tevens zien wij, dat dispensationalisme en verbondstheologie gelijktijdig
ontstonden in de zeventiende eeuw als reactie op extreem Calvinisme,
zodat in principe noch de verbondstheologie, noch het
dispensationalisme Calvinistisch zijn. Verbondstheologie en Calvinisme
hebben elkaar echter vrij spoedig opgeslokt en zijn tegenwoordig vrijwel
synoniem. Dispensationalisme en Calvinisme zijn echter nog steeds
tegenpolen, in die zin, dat dispensationalisten proberen het Woord der
Waarheid zo recht mogelijk te verdelen, waarbij Calvinisten liever alles
voor zichzelf houden. Dat neemt overigens niet weg, dat Calvinisme en
dispensationalisme veelal dicht naast elkaar staan waar het gaat om
universeel geldende Bijbelse waarheden !
Dat veel van de historische achtergrond van het dispensationalisme,
zoals hiervoor in het kort verhaald, zo weinig bekend is onder zowel
aanhangers als tegenhangers, vindt zijn oorzaak weer in het feit, dat
dispensationalisten bepaald geen behoefte hebben aan een historische
verdediging van hun standpunten. Blijkbaar weten zij zich door de Bijbel
voldoende gesteund.
Zij beroepen zich niet op Scofield, Darby, Gray, Brookers, Coxe, Watts,
Edwards of Poiret, maar op de Bijbel zelf, het Woord der Waarheid, dat
recht verdeeld behoort te worden en daarbij geen steun of verdediging
van buitenaf behoeft.
Na onze korte beschouwing over het dispensationalisme in het
algemeen en zijn historische ontwikkeling, dienen wij een belangrijke
vraag onder ogen te zien. Wanneer men gelooft in de “stelling, dat
het hele programma van God verdeeld is in zeven dispensaties of
bedelingen", zal allereerst de vraag rijzen :
"WAT IS EEN BEDELING ?".
Ter beantwoording van deze vraag wordt meestal dr. C.I.Scofield
geciteerd, die op blz. 5 van de Reference Bible schrijft :
“Een bedeling is een tijdsperióde, gedurende welke de mens wordt
getest op gehoorzaamheid aan een specifieke openbaring van de
wil van God”.
Merkwaardig is, dat zowel dispensationalisten als hun tegenstanders
zich nauwelijks bewust zijn van het feit, dat behalve Scofield nog vele
anderen definities hebben trachten te geven van een bedeling, terwijl
ook Scofield zelf nog wel het een en ander aan bovenstaande heeft
toegevoegd.
De bezwaren, die tegen het dispensationalisme worden aangevoerd,
richten zich vrijwel steeds primair tegen bovengenoemde definitie, met
als filosofie, dat indien de definitie niet houdbaar is, het gehele systeem
niet kan deugen. Voor dit doel brengt men de definitie gemakshalve
terug tot de zin : "Een bedeling is een tijdsperiode",
waarna men beweert, dat het Griekse "oikonomia", dat in onze Bijbel met
"bedeling" vertaald wordt, absoluut geen betrekking heeft op een
bepaalde tijdsduur. De Bijbelse geschiedenis zou niet in zeven
bedelingen onderverdeeld kunnen worden, omdat een bedeling met tijd
als zodanig niets te maken heeft. Zuiver taalkundig bezien is dit
volkomen juist: het woord bedeling heeft niet de betekenis van tijdperk,
maar de gevolgtrekking is nogal naïef. Een auto heeft met tijd als
zodanig niets van doen, maar hij bestaat gedurende helaas beperkte tijd.
Evenzo bestaat een bedeling gedurende een bepaalde periode. Zo goed
als het mogelijk is de levensgeschiedenis van een mens in te delen
volgens de auto's, die hij achtereenvolgens bezeten heeft ("toen reed hij
nog met die oude Daf . . ."), zo kan de wereldgeschiedenis worden
ingedeeld volgens de bedelingen die min of meer achtereenvolgens
bestaan hebben.
Het woord "oorlog" heeft betrekking op een bepaalde staat of toestand
("staat van oorlog") en niet op tijd, maar aangezien die staat van oorlog
gedurende een bepaalde tijd bestond, gebruiken we de oorlog als
tijdsaanduiding en spreken over vóór-, in- of ná de oorlog. Een koning
is taalkundig geen tijd, maar zijn regering markeert een bepaalde
tijdsperiode, en daarom spreekt de Bijbel terecht over "de dagen van
Uzzia".
Evenzo markeren de bedelingen een bepaalde tijd, omdat ze op een
bepaald tijdstip ontstonden en eventueel ophielden. Wat een bedeling
dan ook mag zijn : het is een ding en heeft met alle dingen gemeen, dat
ze gedurende een bepaalde tijd bestaan. Op grond hiervan is het dus
zeer wel mogelijk om de heilsgeschiedenis in te delen in elkaar
opvolgende bedelingen, hoewel een bedeling niet per definitie een
tijdvak is.
Ofschoon Dr. Scofield in zijn definitie ten onrechte een bedeling een
tijdsperiode noemt, heeft hij zelf dit tijdsaspect nooit benadrukt. Hij en
elke andere dispensationalist weet, dat het niet gaat om de tijd, maar om
de organisatie van die tijd ! Wanneer dispensationalisten in het kort hun
opvattingen willen samenvatten, vertellen zij meestal over zeven
bedelingen, die elkaar in de geschiedenis opvolgen, zodat ongewild de
klemtoon op dit tijdsaspect komt te liggen. Maar wanneer deze zelfde
mensen uitgebreid hun visie geven, verdwijnt dit aspect geheel en komt
de nadruk te liggen op de verschillende aard van slechts drie van de
zeven bedelingen, zonder dat daarbij direct gedacht wordt aan het feit,
dat deze drie bedelingen (wet, genade en koninkrijk) inderdaad in
verschillende tijdperken thuishoren !
De zwakte van Scofields definitie schuilt in het feit, dat een bedeling in
wezen geen tijd of "eeuw" is. Om deze reden hebben vele anderen dan
ook definities geopperd, waarin het begrip tijd niet voorkomt. Daarom is
het beslist unfair om het dispensationalisme uitsluitend op de definitie
van Scofield te beoordelen.
Een opsomming van andere definities lijkt ons hier echter niet op zijn
plaats. Van belang is slechts wat de Bijbel Zelf te zeggen heeft over een
bedeling, hoewel Die niet tegemoet komt aan onze "wetenschappelijke"
behoefte tot definiëren. Een antwoord op de vraag : 'WAT IS EEN
BEDELING ?" krijgen we niet door het bestuderen van het
dispensationalisme, maar door het bestuderen van de Bijbel, het
geopenbaarde Woord van God ! En zo hoort het natuurlijk ook.
Het woord " bedeling " is een tamelijk ongelukkige vertaling van het
Griekse "oikonomia", dat een samentrekking is van de woorden "oikos"
en "nemo". Oikos staat voor "huis", terwijl nemo "uitdelen",
"verdelen" of meer in het algemeen "beheren " betekent. Zuiver
etymologisch is een bedeling dus het beheer van een huis, of zoals het
woordenboek zegt : "het bestuur der zaken van een bewoond huis". Een
bedeling is gewoon een " huishouding". Het is bepaald niet moeilijk om
in "oikonomia" het min of meer Nederlandse "economie" te herkennen,
dat (staat)huishoudkunde betekent. Een bedeling is dus een huishouding
of economie ! Hoewel deze verklaring op zich volkomen juist is, is zij
echter nog niet volledig. Eén van de grondbeginselen van de taalstudie
zowel als van de bestudering van de Bijbel is, dat de betekenis van een
woord niet gevonden wordt in het woordenboek, maar blijkt uit het
gebruik van dat woord. Wanneer wij geïnteresseerd zijn in de Bijbelse
betekenis van het woord bedeling, kunnen we daarom beter terecht bij
een (Griekse !) concordantie dan bij een woordenboek. De Bijbel geeft
immers aan bepaalde woorden een geheel eigen betekenis, die
aanzienlijk kan afwijken van de oorspronkelijke.
Zo verschaft de bestudering van het woord "bedeling" in de Bijbel ons
nog nadere bijzonderheden, die in het woordenboek niet terug te vinden
zijn.
Het woord "bedeling" komt in de Bijbel in drie verschillende vormen voor:
1) Het werkwoord "oikonomeo" is te vinden in Luk. 16 : 2, waar het vertaald
is met "rentmeester zijn".
2) Het zelfstandig naamwoord "oikonomos" wordt vertaald met
"rentmeester", "huisverzorger" of "uitdeler" (?) en komt voor in Luk. 12 : 42;
16 : 1, 3 en 8 ; Rom. 16 : 23 ; 1 Kor. 4 : 1 en 2 ; Gal. 4 : 2 ; Tit, 1 : 7 en 1 Petr. 4 : 10.
3) Het zelfstandig naamwoord "oikonomia" wordt vertaald met
"bedeling", "uitdeling" of "rentmeesterschap" en komt voor in Luk. 16 : 2, 3
en 4 ; 1 Kor. 9:17 ; Ef. 1 : 10 ; 3 : 2 en Col. 1 : 25.
Bepaalde handschriften hebben in Ef. 3 : 9 het woord " koinonia "
(d.i. gemeenschap), hoewel later ontdekte oudere handschriften
(Sinaïticus) daar terecht het woord " oikonomia" hebben staan.
In tegenstelling hiermee hebben sommige handschriften "oikonomia" in
1 Tim. 1 : 4, hoewel onze Nederlandse vertalingen terecht zijn uitgegaan
van het meer voorkomende "oikodome " (d.i. stichting). Overigens
hebben wij hier als vanouds gebruik gemaakt van de z.g.n.
Statenvertaling, omdat de vertaling van het NBG ons voor nog grotere
problemen stelt. Het woord bedeling komt dus uitsluitend voor in de
uitspraken van de Here Jezus en de apostel Paulus met uitzondering
van 1 Petr. 4 : 10 . In de uitspraken van de Heer Zelf vinden we de
principiële bijzonderheden betreffende een bedeling, terwijl de meer
praktische toepassing er van hoofdzakelijk bij Paulus te vinden is. Uit de
woorden van de Heiland in Luk. 12 en 16 blijkt o.a. het volgende :
1.In een bedeling zijn minstens twee partijen: a) de eigenaar en b) de
rentmeester (oikonomos), die door de eigenaar is aangesteld om het
eigendom te beheren en die aan hem verantwoording verschuldigd is.
2.Een bedeling of rentmeesterschap kan opgeheven worden, wanneer
de eigenaar daar enige aanleiding toe vindt.
3.Wanneer een bedeling eindigt, betekent dit tevens, dat een nieuwe
bedeling ter vervanging van de oude kan ingericht worden: de
rentmeester moet worden vervangen.
Zonder direct in te gaan op de specifieke betekenis van deze beide
gelijkenissen, kunnen we toch stellen, dat de bovengenoemde drie
principes worden toegepast door de apostel Paulus :
1. God is de Eigenaar van het huis, terwijl de mens, als rentmeester
over Gods eigendommen, aan Hem verantwoording schuldig is.
“Alzo houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en
rentmeesters (oikonomos) der verborgenheden Gods. En voorts
wordt in de rentmeesters (id.) vereist, dat elk getrouw bevonden
worde” (1 Kor. 4 : 1 en 2).
“Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een rentmeester (id.)
Gods...." (Tit. 1 : 7).
2. Dat een bedeling kan worden opgeheven, vinden wij door Paulus
bevestigd in Gal. 4:2 “Maar hij (een kind, zie vs. 1) is onder voogden en
rentmeesters (oikonomos !) tot de tijd van de vader tevoren gesteld”
Zoals uit de gehele context blijkt, doelt hij hier op het
rentmeesterschap van de Mozaïsche wet, dat door de kruisiging en
opstanding van de Heiland werd opgeheven ! Daarom zegt hij in de
volgende verzen :
'Waar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon
uitgezonden..... opdat Hij degenen, die onder de wet waren,
verlossen zou”.
De gehele Brief' aan de Galatiërs heeft als boodschap, dat de
bedeling van de wet is opgeheven en behoort tot de geschiedenis !
3. Dat een nieuwe bedeling ter vervanging van de oude is ingegaan,
vinden we logischerwijze in het volgende Bijbelboek. In Efeze 3 kondigt
de apostel met veel nadruk de nieuwe bedeling der genade aan :
"indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods" (vs. 2)
In dit verband noemt hij twee bijzonderheden van de nieuwe bedeling :
a) Paulus heeft deze bedeling, dit rentmeesterschap, van God Zelf
ontvangen ten behoeve van ons (vs. 2), en b) In voorgaande eeuwen
was niets bekend over een "huishouding der genade" (vs. 5).Dit wordt
weer herhaald in vs. 9, waar deze bedeling de "bedeling (oikonomia, niet
koinonia) der verborgenheid" genoemd wordt, "die van alle eeuwen
verborgen is geweest in God", en die volgens vers 2 en 3 aan Paulus
voor 't eerst geopenbaard is ! In Kol. 1 : 25, 26 en 27 vinden we exact
dezelfde waarheid vermeld :"naar de bedeling van God, die mij gegeven
is aan u, ... namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle
eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn
heiligen, aan wie God heeft willen bekend maken (het was dus nog niet
bekend), welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder
de heidenen, welke is Christus onder (in) u, de hoop der heerlijkheid".
In Bijbelse zin is een bedeling dus een Goddelijke huishouding, die op
een bepaald ogenblik begint en op een bepaald ogenblik kan worden
opgeheven. Dit houdt vanzelfsprekend in, dat verschillende bedelingen
elkaar kunnen opvolgen en daardoor automatisch de heilshistorie
indelen in verschillende tijdvakken. De woorden eeuw en bedeling
houden daardoor wel verband met elkaar, maar zijn daardoor nog niet
synoniem ! Een bedeling is niet de eeuw zelf, maar de inrichting van het
tijdperk ! Het is goed om daar in ons spraakgebruik rekening mee te
houden, zodat geen onnodige misverstanden worden gewekt.
Het in werking treden van een nieuwe bedeling is blijkbaar een gevolg
van de openbaring van bepaalde nieuwe waarheden. Wanneer nieuwe
huisregels gegeven worden, ontstaat er als gevolg een ander soort
huishouding. De reeds genoemde bedeling der wet ontstond natuurlijk bij
de openbaring van de wet op de Sinaï. Maar toen na de opstanding van
Christus bekend gemaakt werd, dat de mens gerechtvaardigd kan
worden uit genade en dus buiten de wet om (Efeze 2 : 8 en 9; Rom. 3 : 28; Gal. 3 :
11), werd tevens verkondigd, dat de bedeling der wet had plaatsgemaakt
voor de bedeling der genade. Een nieuwe openbaring, die in voorgaande
eeuwen niet bekend gemaakt was, werd het fundament van een nieuwe
bedeling.
In samenhang met het bovenstaande moeten wij ons realiseren, dat een
bedeling niet noodzakelijk voor de gehele mensheid geldig is. Dit blijkt
ook uit de gelijkenis van Luk. 16, waarin niet alle mensen onderworpen
waren aan het op te heffen rentmeesterschap.
De wet werd met nadruk gegeven aan het volk, dat door God uit Egypte
verlost was, en werd slechts op anderen van toepassing, als zij ingelijfd
waren bij Israël als Jodengenoten. Uit deze werkingssfeer van een
bedeling volgt dan weer, dat het denkbaar is, dat verschillende volken of
categorieën van mensen onder verschillende bedelingen thuishoren, die
gelijktijdig in werking zijn !
Als immers slechts Israël onder de bedeling der wet stond, is het
mogelijk, dat de volken (heidenen) gelijktijdig onderworpen waren of
bleven aan een andere bedeling. De bedelingen zijn het resultaat van
specifieke openbaringen van God; wanneer die openbaringen zoals de
Bijbel zegt, inderdaad aan verschillende groepen gegeven werden, is het
zeer goed denkbaar, dat die verschillende groepen ook onder
verschillende bedelingen vallen, die naast elkaar gelijktijdig in werking
zijn. Dat dit gedurende de heilshistorie inderdaad voorkomt, zal blijken uit
de bestudering van de diverse bedelingen afzonderlijk. Hier ging het
uitsluitend over de vraag naar het wezen van een bedeling.
Op de details van de verschillende bedelingen afzonderlijk hopen wij
later nog terug te komen.
4
HERMENEUTIEK of UITLEGKUNDE is de “wetenschap”, die zich
bezighoudt met de methode of methoden van Bijbelverklaring. De
betekenis, die wij aan een bepaald Schriftgedeelte hechten, is volledig
afhankelijk van de hermeneutische beginselen, die wij voor de verklaring
van dat gedeelte gebruiken. Discussies over leerstellige
aangelegenheden blijken in de praktijk vaak nutteloos te zijn, omdat de
tegenstellingen niet direct verband houden met de leer op zich, maar
voortvloeien uit het gebruik van een verschillende hermeneutiek. Vele
Christenen weten wel iets van de leer, waarin zij geloven, maar hebben
niet de minste notie van de hermeneutische principes, waarop die leer is
gebaseerd. Zij zijn dan ook dikwijls niet in staat om hun opvattingen
vanuit de Bijbel te verdedigen. Iedereen weet immers, dat je met de
Bijbel alle kanten op kunt, getuige het ontelbare aantal verschillende
kerken, die zich allen beroepen op dezelfde Bijbel. Wat deze kerken
gemeen hebben, is de Bijbel, terwijl hun geschillen en verschillen
voortspruiten uit het gebruik van een verschillende hermeneutiek.
Hoewel naast de Bijbel de hermeneutiek de basis is voor ieder dogma en
daarom vast behoort te staan, voor men met de bestudering van de
Bijbel een aanvang maakt, ligt de theologische praktijk meestal precies
andersom. Gewoonlijk wordt aan een Bijbelgedeelte een bepaalde
betekenis toegekend, die uitstekend past in het gewenste theologische
patroon, zonder dat men zich daarbij druk maakt over de gebruikte
hermeneutiek. Dat laatste wordt overgelaten aan iemand, die daar
speciaal voor geleerd heeft, en die achteraf mag vaststellen welke
hermeneutische principes werden toegepast. Verschillende leringen zijn
dan ook niet het resultaat van een onnauwkeurige Bijbel, maar van een
verschillende en dikwijls willekeurige hermeneutiek.
Waaruit bestaat nu de dispensationalistische hermeneutiek ?
Eenvoudiger gezegd : Hoe leest en verklaart iemand, die in bedelingen
gelooft, de Bijbel ? Welke methode gebruikt hij ? Deze vraag is van het
grootste belang, omdat elke leerstelling staat of valt bij de methode van
bijbelverklaring, die toegepast werd.
Het antwoord op deze vraag is verrassend eenvoudig. Een
dispensationalist gebruikt eigenlijk helemaal geen speciale methode; hij
leest gewoon wat de Bijbel zegt en gelooft dat. Hij leest de Bijbel in
principe als ieder ander boek en gelooft in de betekenis van de
geschreven woorden. Kortom, met hermeneutiek houdt hij zich niet op,
omdat hij niet de minste behoefte gevoelt aan een speciale
verklaringsmethode, die uitsluitend van toepassing zou zijn op de Bijbel !
Hij leest de Bijbel zoals een kind een kinderboek; hij gelooft wat er staat !
En omdat het beestje toch een naam moet hebben om voor vol te
worden aangezien, wordt deze methode die van de " letterlijke interpretatie
" genoemd.
Beter zouden wij kunnen spreken van "normale interpretatie" aangezien
de letterlijke betekenis der woorden in alle talen de normale betekenis is.
Van de vele redenen, die wij zouden kunnen geven ter ondersteuning
van de letterlijke of normale schriftverklaring, willen wij er hier drie
noemen.
De eerste is een logische reden. Wanneer we geen gebruik maken van
letterlijke interpretatie, maar slechts een figuurlijke of z.g.n. geestelijke
betekenis aan de woorden van de Bijbel toekennen, kan van objectiviteit
absoluut geen sprake meer zijn. Op welke wijze zouden wij die eindeloze
reeks "geestelijke" verklaringen, die voortspruiten uit de schijnbaar
oeverloze menselijke fantasie, moeten beoordelen ? Zodra afgeweken
wordt van de normale verklaring, zal blijken, dat een theoloog met de
Bijbel inderdaad alle kanten op kan. Op die manier kan elk mens met elk
boek alle kanten op ! Dan zijn er zoveel verschillende leringen als er
verschillende bijbelverklaarders zijn. !
Slechts wanneer we vasthouden aan de normale betekenis der woorden,
is er controle op de verklaring mogelijk. Wanneer de Bijbel ons iets te
zeggen heeft, kan dit alleen maar via de normale verklaring, omdat een
figuurlijke verklaring niet te controleren of te bevestigen is. Dan blijft de
Bijbel een omstreden boek, dat geen enkele boodschap voor de mens
heeft, omdat die boodschap niet vast te stellen is. Dan zou God Zich
dermate onvoldoende aan ons geopenbaard hebben, dat er van een
openbaring geen sprake meer kan zijn.
De letterlijke of normale verklaring kan dus logischerwijze slechts de enig
juiste zijn.
De tweede reden is een theologische. De oudtestamentische profetieën
aangaande de eerste komst van de Messias, Zijn geboorte, leven. lijden,
sterven en opstanding, werden alle letterlijk vervuld. In het hele Nieuwe
Testament is in dit verband geen figuurlijke vervulling van
Oudtestamentische profetieën te vinden. Daarom bestaat er geen
Bijbelse reden om de letterlijke interpretatie van alle andere profetieën te
verwerpen.
De derde is een filosofische reden. De Schrift leert, dat "in den beginne
was het Woord" en "alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder
Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is" (Joh. 1). De gehele
schepping is voortgekomen uit het Woord, het spreken van God. "En
God zeide .... en het was alzo".
Het Woord had als doel het Wezen van God Zelf uit te drukken, en te
openbaren, niet alleen in de schepping, maar ook in de Bijbel. Wanneer
nu de openbaring van God het primaire doel van het Woord en de taal is,
dan kan slechts de normale letterlijke betekenis van het Woord van God
de enig juiste zijn. De opvatting, dat het in de Bijbel altijd of soms om
uitsluitend de z.g.n. "geestelijke" of allegorische betekenis (welke dan
wel ?) gaat, impliceert, dat de letterlijke betekenis onjuist is, en stempelt
God tot een leugenaar. Een uitsluitend figuurlijke Bijbelverklaring is
daarom in wezen godslasterlijk.
Dan is er nog de opvatting, dat de taal niet een schepping van God,
maar van de mens is, en dat de Heilige Geest niet in staat zou zijn om
de geestelijke dingen in zuiver menselijke bewoordingen te formuleren.
Dit zou de mens noodzaken om achter de tekst van de Bijbel de
eigenlijke betekenis te zoeken. Deze redenering heeft helaas veel
ingang gevonden. Vermoedelijk vindt dit zijn oorzaak in het feit, dat hier
op vrome wijze de mens op een voetstuk geplaatst wordt. Het getuigt
immers van verregaande hoogmoed om te veronderstellen, dat een
mens zou kunnen wat de Heilige Geest niet kon : n.l. het onder woorden
brengen van geestelijke waarheden.
De letterlijke of normale verklaring van de Bijbel ligt dus ten grondslag
aan het dispensationalisme, de “leer der bedelingen”. Omdat dit zo
algemeen bekend is, heeft men vaak getracht het dispensationalisme te
bestrijden, door aan te tonen, dat ook een aanhanger van de
bedelingenleer wel eens overgaat tot het z.g.n. vergeestelijken.
Hier stuiten we dan op een misverstand. In de eerste plaats moeten
bepaalde Schriftgedeelten allegorisch verklaard worden, omdat dat er
letterlijk bij staat. In zo'n geval is een allegorische verklaring niet in strijd,
maar in overeenstemming met de letterlijke betekenis. Wanneer we bijv.
lezen, dat de Heiland een gelijkenis of “allegorie ” vertelt, nemen wij dat
letterlijk, en verklaren die gelijkenis dus allegorisch. Dit laatste is
gewoonlijk niet zo moeilijk, omdat de verklaring van de gelijkenis in vele
gevallen meegeleverd wordt. Een dispensationalist vergeestelijkt daarom
in elk geval waar dat er in de Bijbel bij vermeld wordt. Zo lezen we in
Openb. 11 : 8, dat de twee getuigen gedood worden in “De grote stad,
die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte…”
Er wordt letterlijk bij vermeld, dat we de namen van die stad niet letterlijk,
maar “geestelijk” moeten verstaan. Vanzelfsprekend is het Jeruzalem,
dat hier wordt vergeleken met Sodom en Egypte, waaruit dan weer volgt,
dat de Bijbelse gebeurtenissen in Sodom en Egypte een type zijn van
nog toekomstige gebeurtenissen in Jeruzalem. Ziedaar, waarom ook een
dispensationalist “vergeestelijkt”.
In de tweede plaats kent elke taal, en dus ook de taal van de Bijbel,
uitdrukkingen die slechts een figuurlijke betekenis hebben. Wij spreken
dan van stijlfiguren. Het herkennen en verklaren van die stijlfiguren
behoort tot het verstaan van een taal in het algemeen en dus ook tot het
verstaan en verklaren van de Bijbel. Wanneer de Farizeeën bijv. worden
aangesproken met de uitdrukking "addergebroed", denkt zelfs een
dispensationalist niet, dat dit letterlijk bedoeld is. Farizeeën behoorden
wel tot een nogal vreemde soort, maar waren geen reptielen.
De uitdrukking "addergebroed" heeft hier dus een figuurlijke betekenis,
waarin de Farizeeën met adders worden vergeleken. Ook wanneer wij
iets een puinhoop noemen, zal dit slechts hoogst zelden letterlijk bedoeld
zijn ! De normale betekenis is echter voor iedereen duidelijk.
In al dergelijke gevallen is de normale betekenis een figuurlijke, en dit in
overeenstemming met alle wetten, waaraan de taal onderworpen is.
Overigens moeten wij hierbij opmerken, dat de “geestelijke” betekenis
van dergelijke uitdrukkingen wel degelijk ontleend is aan de letterlijke, en
dat zonder de letterlijke betekenis zo'n uitdrukking helemaal geen
geestelijke betekenis kan hebben. Dit brengt ons bij het verschijnsel, dat
de dispensationalist achter de letterlijke of normale betekenis van de
woorden der Schrift wis en waarachtig wel een geestelijke betekenis
onderscheidt, of die nu wel of niet in de Schrift zelf wordt aangegeven.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. De normale verklaring van het
boek Jona leert, dat deze dienstknecht van God "drie dagen en drie
nachten" in de buik van de "grote vis" heeft vertoefd. Nergens staat
vermeld, dat dit niet een geschiedenis, maar een gelijkenis was. Wij
geloven daarom in de historische betrouwbaarheid van het boek Jona.
Dit neemt echter niet weg, dat de Bijbel zelf deze historie een geestelijke
betekenis geeft en die zin toepast op de dood en opstanding van de
Here Jezus (Matth. 12 : 40) en eveneens op de ondergang en het herstel van
de Joodse natie (Hos. 6 : 3).
Het onderkennen van de geestelijke en profetische betekenis van het
boek Jona geeft echter niemand het recht om de letterlijke betekenis te
ontkennen ! Hoe zou de Heiland het teken van Jona aan "het boos en
overspelig geslacht" hebben kunnen geven, als Jona nooit bestaan zou
hebben ? Wanneer er geen letterlijke betekenis is, is er ook geen
geestelijke. Het spreekwoord "De appel valt niet ver van de boom" heeft
slechts een “geestelijke” betekenis, indien er werkelijk appelbomen
bestaan. Indien we niet geloven in de letterlijke appelboom, hoe kunnen
we dit spreekwoord dan een geestelijke betekenis geven ? Slechts
wanneer wij de letterlijke betekenis verstaan, is het mogelijk om de
diepere geestelijke en profetische betekenis te begrijpen van de
geschiedenissen en uitspraken van de Bijbel. Wanneer we de letterlijke
betekenis ontkennen, maken we ons eigenlijk belachelijk door naar een
geestelijke te zoeken, want waarnaar zoeken we dan eigenlijk ?
Juist het feit, dat de dispensationalist de gehele Bijbel in eerste instantie
letterlijk interpreteert, is er de oorzaak van dat diezelfde dispensationalist
zoveel weet t e zeggen over de geestelijke betekenis van de dingen en
gebeurtenissen
in de Bijbel. Kennis van de typologie, de symboliek, de geestelijke
betekenis van de getallen, de kennis van de geestelijke betekenis van de
tabernakel, de "scheppingsdagen", enz. wordt hoofdzakelijk gevonden
onder dispensationalisten en berust op de letterlijke betekenis van al
deze zaken. Wat is de betekenis van een type, als er geen type was, wat
de betekenis van de tabernakel als er geen tabernakel was, enz. Wat is
de betekenis van iets, dat nooit bestaan heeft ?
Juist de dispensationalist heeft weet van de geestelijke betekenis der
Schrift, omdat hij eerst de letterlijke aanvaardt. Hij erkent zowel de
letterlijke als de dikwijls meervoudige geestelijke en profetische
betekenis !
Natuurlijk is letterlijke interpretatie niet het exclusieve eigendom van het
dispensationalisme. Ongetwijfeld zullen vele orthodoxe Christenen van
harte met het voorgaande instemmen. Wat is dan het wezenlijke verschil
tussen dispensationalisten en niet-dispensationalisten ? Wat is hun sine
qua non ? Het onderscheid is gelegen in het feit, dat dispensationalisten
de normale verklaring consequent door de gehele Schrift toepassen,
terwijl niet-dispensationatisten dit niet meer doen, wanneer het aankomt
op de verklaring van de bijbelse profetieën. Zodra bijv. Israël in de
profetieën genoemd wordt. zegt men dat het “geestelijk Israël“ wordt
bedoeld, waaronder men dan de Gemeente of de Kerk verstaat.
Jeruzalem en Palestina worden dan de hemel, de troon van David wordt
de troon van God, Babel wordt de afvallige kerk, de tempel wordt het
kerkgebouw, heidenen worden ongelovigen, enz. Op deze wijze worden
profetieën die in de toekomst nog letterlijk vervuld moeten en zullen
worden, uitsluitend toegepast op de Gemeente, met voorbijzien van hun
letterlijke betekenis voor Israël en de volkeren (heidenen).
Hier komen we aan het belangrijkste kenmerk van het
dispensationalisme. Ds. Lewis Sperry Chafer vatte het als volgt samen :
"De dispensationalist gelooft, dat God door de eeuwen heen twee
plannen uitwerkt: Eén met betrekking tot de aarde met een aards
volk en aardse zegeningen (geestelijke zegeningen, die op aarde
genoten worden), d.i. Israël, terwijl het andere betrekking heeft op
de hemel met een hemels volk en hemelse zegeningen (geestelijke
zegeningen, die in wezen in de hemel (Ef. 1 : 3) genoten worden), d.i.
de Gemeente.
Hiertegenover staat de theoloog, die zijn schriftinterpretatie baseert
op de veronderstelling, dat God slechts één ding doet, n.l. het
scheiden van de goeden en de kwaden . . . wat hem noodzaakt een
geestelijke of allegorische betekenis toe te kennen aan de
profetieën betreffende Gods programma met de aarde, of dit laatste
programma zelfs geheel te negeren".
Dit onderscheid tussen Israël en de Gemeente is het belangrijkste
praktische kenmerk van het dispensationalisme en is het natuurlijke
resultaat van het hermeneutische systeem der normale of letterlijke
interpretatie.
Zowel de verbondstheoloog als de dispensationalist maken echter
gebruik van “vergeestelijking” van bepaalde Bijbelgedeelten, zo goed
als de Bijbel dat zelf doet, maar in tegenstelling tot de verbondstheoloog
doet een dispensationalist dit nooit ten koste van de letterlijke betekenis.
De dispensationalist claimt primair een letterlijke interpretatie en
secundair een daarop gebaseerde allegorische of geestelijke applicatie,
waarbij bepaalde Bijbelse beloften bijv. letterlijk betrekking hebben op
Gods aardse volk Israël , terwijl zij tevens een geestelijke toepassing of
applicatie hebben voor de Gemeente, zonder daarbij Israël van haar
beloften te beroven. Dit is een recht verdelen van het Woord der
Waarheid.
Elke theoloog, van welke richting ook, weet, dat een consequente
toepassing van de normale interpretatie - een eenvoudig geloven wat de
Bijbel zegt, zonder die eerst te verdraaien of te vergeestelijken,
regelrecht leidt tot een dispensationalistische theologie, die God de
ruimte laat voor Zijn plannen met Israël, de Gemeente en de volkeren.
Plannen, die slechts bekend kunnen zijn aan hen, die ook de Bijbelse
profetieën hun normale letterlijke betekenis geven.
5
Dat de Bijbel onderscheid maakt tussen verschillende bedelingen of
huishoudingen, is een gegeven, dat door zowel verbondstheoloog als
dispensationalist wordt erkend. Zoals wij reeds eerder hebben
opgemerkt, maakt het onderscheiden van bedelingen iemand nog geen
dispensationalist !
De verbondstheoloog Louis Berkhof hanteert zelfs een schema van vijf
bedelingen, zonder daardoor dispensationalist te worden. Die schijn
vermijdt hij nadrukkelijk, door slechts twee bedelingen inderdaad zo te
noemen, waarna hij de eerste (de "oudtestamentische bedeling")
onderverdeelt in vier "fasen in de openbaring van het genadeverbond".
Het onderscheiden van bedelingen is blijkbaar wel degelijk een
bezigheid van beide partijen. De basiskenmerken van het
dispensationalisme zijn echter :
a. De consistente toepassing van de letterlijke of normale interpretatie,
met als gevolg daarvan ;
b. Het maken van onderscheid tussen Israël, de Gemeente en de
volkeren (heidenen).
Vanuit deze positie lijkt de vraag naar de namen van de bedelingen en
hun juiste aantal minder belangrijk. Een bedelingenschema is immers
niet de basis voor de verklaring van de Bijbel, maar een resultaat van
onbevooroordeelde Bijbelstudie. Bestudering van de Schrift behoort niet
ondernomen te worden met een bepaald bedelingenschema als
uitgangpunt, maar leidt tot een bepaald schema. Het schema, dat
iemand hanteert, is daarom afhankelijk van de methode van
Bijbelverklaring (hermeneutiek) en van iemands definitie van een
bedeling. Vandaar dat ook een verbondstheoloog tot een schema kan
komen ! Dat de vraag naar het enige juiste bedelingenschema niet
fundamenteel is voor het dispensationalisme, blijkt uit twee opmerkelijke
feiten.
In de eerste plaats hebben vele "voormannen" van het
dispensationalisme in de loop der tijden ieder hun eigen schema
opgesteld en gepubliceerd, zonder daarbij wezenlijk met elkaar van
mening te verschillen. Hun schema's waren weliswaar verschillend, maar
daardoor werden zij absoluut geen tegenstanders van elkaar ! Dit laatste
werd veroorzaakt doordat zij de namen en het juiste aantal van de
bedelingen niet van principieel belang achtten.
In de tweede plaats hebben anti-dispensationalisten de grote
verscheidenheid van bedelingenschema's nooit aangevat als argument
tegen het dispensationalisme. Het is immers zeer voor de hand liggend
om te betogen, dat die vele schema's slechts kunnen ontstaan door het
ontbreken van voldoende Bijbelse grond en dat daarom de Bijbel ook
niet voldoende grond biedt aan het dispensationalisme in het algemeen.
Het vrijwel ontbreken van dit soort anti-dispensationalistische
argumenten, bewijst dat ook zij de kwestie van het juiste schema van
minder belang achtten.
Opvallend is bovendien, dat mensen als J.N.Darby, die doorgaat voor
één der grondleggers van het dispensationalisme en Dr. E.W.Bullinger,
die als "ultra-dispensationalist" te boek staat, nooit hun eigen
bedelingenschema hebben gepubliceerd. Dit toont eens te meer aan,
hoe weinig waarde zij hieraan hechtten. Hiertegenover staat het
verschijnsel, dat sommigen bij verschillende gelegenheden een
verschillend schema hanteren. Zo gebruikt mijn vader vrijwel steeds het
schema, dat door Watts en Scofield bekend is geworden, terwijl hij in zijn
werk “Het leven van Jozef” (Uitg. "Het Morgenrood") een schema
bespreekt, waarin de bedeling der wet en die der belofte samen de
"bedeling van Israël" genoemd worden. Tevens wordt daarin ruimte
gelaten voor een bedeling van de grote verdrukking. Ook hij geeft er hier
blijk van, het onderscheiden der bedelingen op zich belangrijker te
achten, dan het zoeken naar een schema dat voor honderd procent
Bijbels gefundeerd zou kunnen worden genoemd. Zoals gezegd is deze
ruime opvatting de meest gangbare onder de aanhangers van de
"bedelingenleer".
De vraag naar het juiste aantal en de aard der afzonderlijke bedelingen
is niettemin wel degelijk een beschouwing waard, omdat het
dispensationalisme toch steevast gepresenteerd wordt aan de hand van
één of ander schema. Daarom geven wij hierbij een overzicht van de
belangrijkste schema's, zoals die in de loop der tijd gepubliceerd werden.
Het schema van Watts en Scofield is algemeen bekend, en kan
bestudeerd worden aan de hand van het 'Bijbels Panorama", dat
verkrijgbaar is bij "Het Morgenrood", compleet met kleurige kaarten en
verklaring. Het schema van Philip Mauro werd oorspronkelijk
gepubliceerd in zijn werk "De dag des Mensen" en in het Nederlands
uitgegeven bij Kok, Kampen, doch is bij mijn weten nog slechts
antiquarisch verkrijgbaar. Ditzelfde schema wordt echter op gelijke wijze
geïllustreerd en verklaard in "Van eeuwigheid tot eeuwigheid", door
A.E.Booth en wordt uitgegeven door Medema te Apeldoorn. Voorts ben
ik zo vrij geweest om in de laatste kolom van het overzicht mijn eigen
schema weer te geven. Gemakshalve zijn de bedelingen in de
verschillende schema's genummerd.
Dat wil niet zeggen, dat de opstellers waarde hechtten aan het cijfer,
waarmee zij een bepaalde bedeling aangaven. De getallen dienen
uitsluitend ter onderscheiding en staan in de plaats van de namen die
men aan de bedelingen gaf. Dit geldt echter niet voor het laatste
schema, daar ik van mening ben, dat de getallen van de Bijbel wel
degelijk een typologische of geestelijke betekenis hebben. Op die manier
behoort bijv. de typologische betekenis van het getal vijf overeen te
komen met de aard en het karakter van de vijfde bedeling, enz.
De nummering van de bedelingen in de overige schema's heeft dus geen
enkele typologische betekenis.
Hoe komt men nu tot de vaststelling van het juiste schema ?
Hoe Scofield precies tot zijn schema kwam, afgezien van het feit, dat het
in wezen identiek is aan dat van Watts, heeft hij nergens verklaard.
Anderen hebben dat bij mijn weten ook nooit gedaan. Wanneer zij meer
belang gehecht hadden aan het juiste schema, zouden zij ongetwijfeld
breedvoerig uiteengezet hebben, hoe zij tot hun opstelling gekomen zijn.
Ook hier zien wij weer, hoe weinig zij hechtten aan hun eigen schema.
Hoe is dit fenomeen te verklaren ?
Ongetwijfeld wordt het veroorzaakt door de schaarsheid van de Bijbelse
gegevens over het merendeel der bedelingen, wanneer wij die zuiver als
geschiedkundige perioden beschouwen. Uitgaande van het schema van
Scofield zien wij, dat vier van de zeven bedelingen voorbij waren, toen
de Exodus begon. De eerste vier bedelingen worden dan beschreven in
het eerste Bijbelboek, terwijl de overige drie de gehele rest van de Bijbel
beslaan ! Daarom tilde Scofield niet zwaar aan zijn eerste vier
bedelingen, maar legde hij met de Bijbel de nadruk op de volgende
bedelingen der WET, der GENADE en het KONINKRIJK. Deze drie
nemen het grootste deel der Schrift in beslag en het onderscheiden van
deze drie is dan ook terecht de inhoud van het grootste gedeelte der
dispensationalistische literatuur.
Dat dit inderdaad de gemeenschappelijke factor is, blijkt in een
oogopslag uit het overzicht. Allen, met uitzondering van Philip Mauro, die
helaas in latere jaren het dispensationalisme de rug toekeerde,
onderscheiden het begin van een nieuwe bedeling respectievelijk bij de
zondvloed, bij de uittocht uit Egypte (de wet), bij de opstanding van
Christus en bij de wederkomst van Christus.
Dit komt op het overzicht tot uitdrukking in de vier doorgaande
horizontale lijnen. Over vijf bedelingen zijn allen het dus met elkaar eens.
De andere gemeenschappelijke factor is, dat allen komen tot een totaal
van zeven bedelingen. Om aan dit totaal van zeven te komen, is het
noodzakelijk om binnen de reeds genoemde vijf bedelingen, die immers
reeds de gehele menselijke historie omvatten, onderverdelingen aan te
brengen. Men moet dus zoeken naar nog twee bijzondere
gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis, die het begin van een nieuwe
bedeling zouden kunnen markeren. De meest voor de hand liggende zijn
: de zondeval van Adam (6x), het verbond met Abraham (6x), de grote
afval, eventueel gepaard gaande met de opname van de Gemeente (4x)
en de komst van de nieuwe schepping (2x).
Opmerkelijk is, dat alle bedelingenschema's een totaal van zeven te zien
geven. De enige verklaring voor dit verschijnsel is, dat iemand die zijn
Bijbel kent, en enig begrip gekregen heeft van de orde en de systematiek
die daarin voorkomt, wel tot het aantal van zeven moet komen, ook
zonder dat de Schrift dit uitdrukkelijk vermeldt. Een betere verklaring is
er niet, en is onzes inziens ook niet nodig. Hoewel ons overzicht een
totaal van negen verschillende schema's vertoont. is er dus toch een
zeer grote mate van overeenkomst. Allen hebben vijf bedelingen
gemeenschappelijk en een totaal van zeven !
De grote mate van overeenkomst tussen de schema's is
vanzelfsprekend het resultaat van Bijbelstudie, want hoewel de Bijbel
slechts twee bedelingen als zodanig met name noemt, zijn de andere
wel degelijk in de Bijbel aangegeven. De voor ons zelf meest belangrijke
wordt genoemd in Efeze 3 : “de bedeling der genade Gods”.
Zelfs verbondstheologen zijn met ons eens, dat deze uitdrukking staat
voor deze tegenwoordige tijd, de tijd tussen de eerste en tweede komst
van Christus. Deze bedeling der genade begon echter pas na de
opstanding van Christus. In Rom. 6 en 7 worden de dood en opstanding
van de Heiland in verband gebracht met het einde van de wet en de
openbaring van de genade. Wet en genade worden tegenover elkaar
geplaatst
... gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade" (Rom. 6 : 14).
Wanneer dan genade de naam is van een bedeling, dan moet ook "wet"
de aanduiding van een bedeling zijn, en wel van degene die onmiddellijk
aan de genade voorafging. De bedeling van de wet ontstond uiteraard bij
de komst van de wet op de Sinaï. Zo hebben wij al twee bedelingen. Een
gelijksoortig Schriftgedeelte vinden we in Gal. 3 en 4, waar de wet
gesteld wordt tegenover de belofte aan Abraham, die 430 jaar aan de
wet voorafging. Ziedaar de bedeling der belofte. Voorts is het niet
moeilijk om in het verbond tussen God en Noach de aanvang van de
voorafgaande bedeling te ontdekken (Gen. 9 : 1 - 17). De "Huisregels", die
Noach daar ontving, wijken aanzienlijk af met Gods verbond met Adam,
zodat we terecht van een nieuwe huishouding of bedeling mogen
spreken. Of we ook de zondeval van Adam moeten zien als de aanvang
van een nieuwe bedeling, is afhankelijk van wat we onder een bedeling
verstaan. Wanneer we een bedeling inderdaad zien als een huishouding,
dan moeten we ook hier een nieuwe bedeling onderscheiden. De
huishouding die vóór de zondeval bestond, werd immers drastisch
gewijzigd door de uitdrijving uit de hof en de daarmee gepaard gaande
verandering van levensomstandigheden van de mens. Op deze simpele
wijze komen we tot de volgende bedelingen:
a. Van de schepping tot de zondeval.
b. Van de zondeval tot de zondvloed.
c. Van de zondvloed tot het verbond met Abraham.
d. Van Abraham tot de uittocht uit Egypte (Sinaï).
e. Van de uittocht tot de opstanding van Christus.
f. Van de opstanding van Christus tot de opname van de Gemeente.
Deze laatste bedeling behoeft enige toelichting. In de meeste schema's
loopt deze bedeling tot aan de wederkomst van Christus, waaronder
men dan gewoonlijk Zijn verschijning op de Olijfberg verstaat. Naar onze
mening eindigt deze bedeling echter bij de eerste fase van de reeks
gebeurtenissen, die in de Schrift worden samengevat onder de
uitdrukking "de toekomst (parousia) des Heren". Deze term slaat niet op
een enkele gebeurtenis, maar op een hele reeks gebeurtenissen
(parousia = aanwezigheid). Deze eerste fase van de wederkomst van
Christus is ongetwijfeld Zijn komst in de lucht om de Zijnen tot Zich te
nemen (1 Thess. 4 : 15 - 17). Verder leert de Schrift, dat alleen in deze
bedeling der Genade de Gemeente gebouwd wordt. Hieruit volgt, dat
deze bedeling eindigt, wanneer de voltooide Gemeente wordt
opgenomen ten hemel !
Wat de toekomst betreft, spreekt de gehele Schrift - inclusief de brieven
van Paulus en de Openbaring van Johannes over de nog toekomstige
bedeling van het Messiaanse Rijk. Uit Daniël 9 en vele andere profetieën
blijkt echter dat dat Koninkrijk niet terstond na de opname van de
Gemeente zal beginnen, maar dat er een periode van minstens zeven
jaar (de "zeventigste week" van Daniël) zal verlopen tussen de opname
van de Gemeente en de definitieve vestiging van het Messiaanse Rijk
door het binden van Satan (Openb. 20). Naar veler mening zal die periode
echter veertig jaar duren Aangezien de bedeling der genade ophoudt bij
de opname van de Gemeente en,de bedeling van het Koninkrijk nog niet
onmiddellijk zal beginnen, moet de tussenliggende periode van minstens
zeven jaar en met een maximum van veertig, plaats bieden aan een
zelfstandige bedeling. Ongetwijfeld is deze relatief korte bedeling de
"bedeling van de volheid der tijden" uit Efeze 1 : 10.
Zo kunnen we dan aan de bovengenoemde reeks de volgende
huishoudingen toevoegen:
g. Van de opname der Gemeente tot het binden van Satan.
h. Van het binden van Satan tot de nieuwe schepping (Openb. 21, 22).
Volgens deze korte uiteenzetting komen we aan een reeks bedelingen,
die ieder afzonderlijk in de meeste schema's van ons overzicht
voorkomen. Of deze reeks inderdaad juist is, kan natuurlijk slechts
blijken uit de bestudering van de bedelingen afzonderlijk en uit de
bestudering van hun onderlinge samenhang.
6
Wanneer wij de bedelingen zien als een reeks van zeven opeenvolgende
tijdperken, komt al snel de gedachte op, dat er verband zou kunnen
bestaan tussen deze bedelingen en de zeven dagen der schepping uit
Genesis 1. Voorzover mij bekend, was Dr. Philip Mauro de eerste, die
een dergelijke zienswijze publiceerde in "De dag des Mensen"(1908) De
zeven dagen der schepping zouden dan typen zijn van de zeven
bedelingen.
Genesis 1 is dan niet alleen een verslag van de wording der wereld,
maar tevens de inhoudsopgave van de Bijbel ! Aangezien alles in de
oude schepping een type is van de nieuwe schepping, moeten wij
concluderen, dat de nieuwe schepping precies als de oude tot stand
komt in zeven fasen ! Deze zeven fasen zijn dan de zeven bedelingen.
Wanneer wij ons nu bepalen bij de Bijbelse
scheppingsgeschiedenis, ontmoeten wij een even populaire als
diepgewortelde misvatting, die zich kan beroemen op een lang verleden
en die oorspronkelijk is ontstaan uit een compromis tussen Goddelijke
openbaring en de legenden der heidense kosmogonie.
De klassieke dichter Hesiodus zegt ons, dat het eerste wat bestond
"Chaos" was; dat is volgens de etymologie de stille en lege vruchtbodem
voor geschapen materie. Maar spoedig verloor het woord zijn strikte
betekenis en werd gebruikt voor de ruwe en vormloze materie, waaruit
de hemelen en de aarde verondersteld werden geschapen te zijn.
Ovodius beschrijft het als volgt : "Er was in het hele universum slechts
één natuurlijke verschijning : dit wordt genoemd "Chaos", een vormloze,
verwarde massa" (Metamorfoses 1 6, 7). In zijn "Fasti" laat hij Janus, die hij
met Chaos identificeert, als volgt spreken:
"De klassieken noemden mij gewoonlijk Chaos, want ik ben een
oerwezen. Ziet van welk een ver verwijderde eeuw ik de
gebeurtenissen zal verhalen. Deze lucht zit vol licht, en de drie
overgebleven elementen vuur, water en aarde, waren een
verwarde massa. Zodra deze massa gescheiden werd door de
tweedracht tussen haar componenten en verdreven was naar
nieuwe posities, steeg het vuur omhoog; een plaats nader tot de
aarde ontving de lucht; de aarde en de zee vestigden zich op de
bodem. Toen nam ik, die slechts een vormloze massa geweest
was, vorm en ledematen aan, een God waardig" (Fasti 1 : 103 - 112).
Volgens deze cosmogonieën van Griekenland en Rome ontstond het
universum dus uit Chaos. Uranus werd geacht de eerste oppermachtige
God geweest te zijn, maar hij werd gedreven door zijn zoon Cronos of
Saturnus, die later dezelfde behandeling onderging door zijn zoon Zeus
of Jupiter. Chaos was het eerste wat bestond en daarna ontstond de
reeks vergankelijke goden. Deze leer, oud en verbreid als zij reeds was
in de dagen van onze Heer, beïnvloedde zowel de echte als de valse
Christenen in hun interpretatie van het eerste hoofdstuk van de Bijbel. Zij
menen immers, dat het eerste vers de schepping weergeeft van een
vormeloze massa elementen, waaruit gedurende zes dagen de hemel en
de aarde gevormd werden. Het tweede vers zou dan een beschrijving
geven van deze materie, voordat God deze massa vormde. Hun mening
leeft helaas voort tot in onze dagen, hoewel die, zoals wij nu heel in het
kort zullen zien, bepaald niet door de Bijbel wordt ondersteund.
Het gaat ons om de zinsnede :”De aarde nu was woest en ledig, en
duisternis was op de afgrond”. Voor de duidelijkheid geef ik hier de
Hebreeuwse tekst :
Het woordje WE of WA is zo ongeveer het enige Hebreeuwse
voegwoord en wordt in het algemeen vertaald met "en" of, zoals bijv. in
Gen. 2 : 17, met "maar", afhankelijk van het verband, waarin het wordt
gebruikt. Volgens het Hebreeuws zowel als de meeste andere talen
bewijst dit woordje "en", dit voegwoord, dat het voorgaande vers (vers 1)
geen samenvatting kan zijn van dat wat volgt, maar een verslag van de
eerste gebeurtenis uit een reeks. Als het eerste vers louter een
samenvatting was van wat volgt, zou het tweede vers het feitelijk begin
zijn van de geschiedenis en daarom zeker niet beginnen met een
voegwoord ! Maar aangezien vers twee desalniettemin begint met het
voegwoord "en" of "maar" , vertelt het iets wat plaats vond ná vers 1,
dus ná de schepping van de hemelen en de aarde. Deze strekking van
"WA" hebben de vertalers blijkbaar begrepen en omdat die niet
overeenkwam met de heersende opvattingen, hebben zij het deze keer
bij uitzondering "vertaald" met “nu”.
Het woord HAARETS betekent eenvoudig : “de aarde”. Hoewel in vers 1
gesproken wordt over de hemelen en de aarde, spreekt vers 2 nog
uitsluitend over de aarde. Ook hieruit blijkt de tegenstelling tussen vers 1
en 2.
Maar wat gebeurde er met de aarde, nadat God haar geschapen had ?
Onze vertaling zegt, dat de aarde woest en ledig was. Het woord
HAYTHA, hier vertaald met "was" wordt echter in bepaalde gevallen
gebruikt met een enkelvoudige vierde naamval in de betekenis van
"worden" of "gemaakt worden". Een bekend voorbeeld hiervan vinden wij
in de vrouw van Lot, waarvan gezegd wordt : "zij werd een zoutpilaar"
(Gen. 19 : 26).
Overigens zijn de werkwoorden "zijn" en "worden" ook in onze westerse
talen dikwijls synoniem. De juiste vertaling moet ook hier uit het verband
blijken. Alleen al het gebruik van het woordje “WA” toont aan, dat de
toestand van Gen. 1 : 2 niet de toestand onmiddellijk na de schepping
zelf kan zijn, maar eerst later ontstaan is. Daarom behoort het begin van
vers 2 vertaald te worden met : "Maar de aarde werd TOHU WABOHU..."
De laatste uitdrukking wordt vertaald met "woest en ledig". Dit is echter
niet de exacte betekenis van het Hebreeuws, maar een illustratie van de
"Chaoslegende". Fürst geeft "ruïne" , "verwoesting" of "ontvolking" als
de juiste betekenis van het zelfstandig naamwoord, dat vertaald werd
met "woest". Het tweede woord betekent: "ledigheid" of "dat wat leeg
is". In slechts twee andere Schriftgedeelten worden deze beide woorden
samen genoemd en in beide gevallen wordt deze uitdrukking gebruikt
om de verwoesting aan te duiden, die veroorzaakt werd door de
uitstorting van de wraak van God.
Na een vreselijke beschrijving van de val van Edom op de "dag der
wrake" vinden we in Jesaja de uitdrukking : “Want Hij zal een richtsnoer
der woestheid over hen trekken en een richtlood der ledigheid”.
Hier zijn de woorden "woestheid" en "ledigheid" in het Hebreeuws
dezelfde woorden als die welke in Gen. 1 : 2 worden gebezigd. De
betekenis is, dat precies zo als de architect nauwkeurig gebruik maakt
van meetinstrumenten om het bouwwerk op te richten, zo zal God de
ruïne construeren.
De betekenis van de woorden is in dit vers zonneklaar !
Het tweede Schriftgedeelte is zelfs nog duidelijker. In de beschrijving van
de vernietiging van Juda en Jeruzalem vergelijkt Jeremia dit met de
pré-adamitische verwoesting van Gen. 1 : 2, wanneer hij uitroept :
"Ik zag het land aan, en ziet, het was woest en ledig; ook naar de hemel
en zijn licht was er niet. Ik zag de bergen aan, en ziet, zij beefden; en al
de heuvelen schudden. Ik zag, en ziet, er was geen mens;
en alle vogelen des hemels waren weggevlogen. Ik zag en ziet, het
vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren afgebroken,
vanwege de Here, vanwege de hittigheid Zijns toorns". (Jer. 4 : 23 - 26).
We zien dus, dat het woord TOHU "dat wat verwoest en ontvolkt is"
betekent, en BOHU "dat wat leeg is" , eveneens met verwijzing naar de
verdwijning van alle leven ("Ik zag, en ziet, er was geen mens .... ")Maar
als er nog meer bewijs nodig is om aan te tonen, dat ons vers geen
beschrijving geeft van een chaotische massa, die aanvankelijk door God
geschapen werd en pas later gevormd, dan hebben wij een directe en
positieve verzekering van dat feit in Jes. 45 : 18, waar staat dat God de
aarde niet als "een TOHU" heeft geschapen (vertaald met "baaierd" of
"tevergeefs" !). Dat woord kan daarom nooit gebruikt worden om de
eerste toestand van de aarde te beschrijven, ongeacht de juiste
betekenis van het woord. Overigens verwijst ook dit vers naar de
afwezigheid van leven in verband met TOHU.
De volgende woorden van Gen. 1 : 2 luiden volgens de vertaling :
"... en duisternis was . . .". Het Hebreeuws geeft hier echter alleen WECHOSHECK,
dat te vertalen is met "... en duisternis. . . .".
Het woordje "was" komt hier in de grondtekst helemaal niet voor en ik zie
niet de minste noodzaak om het in te voegen in de vertaling ! Het is
duidelijk, dat hier achtereenvolgens drie zelfstandige naamwoorden
worden gebruikt om de toestand te beschrijven, waarin de aarde
terechtgekomen was.
"Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en duisternis . . "
Dan volgen de woorden AL – PNE – THOM. AL is vertaald met "op" en
THOM met "de afgrond". Het woord PNE is in de vertaling zelfs helemaal
weggelaten, maar wordt meestal vertaald met "aangezicht". De
werkelijke betekenis is in feite veel ruimer : het heeft niet slechts
betrekking op de buitenkant van het menselijk hoofd, maar op alle
uiterlijke en kenbare dingen en is daarom synoniem met "verschijning".
Dit komt wel heel bijzonder tot uitdrukking in het verband tussen de
verschijning en werking van de "afgrond".
Het voorzetsel AL betekent "op" of "wegens". Ook in onze taal hebben
deze twee woorden in wezen nog dezelfde betekenis. Wanneer we
immers vertalen met : "Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en
duisternis op het verschijnen van de afgrond", dan blijkt duidelijk, dat er
oorzakelijk verband bestaat tussen de werking van de afgrond en de
ontstane toestand op aarde. AL moet dan ook vertaald worden met :
"wegens".
De afgrond is in de Bijbel de aanduiding voor het dodenrijk (hel of hades)
in het algemeen, maar in het bijzonder voor de woonplaats van gevallen
engelen en boze geesten die worden geregeerd door Satan. Zie hiervoor o.a.
Luk. 8:31; Openb.9:11; 17:8 ; 20:1 - 3
De correcte vertaling van het eerste deel van Gen. 1 : 2 is mijns inziens
dan als volgt: "Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en duisternis
wegens het verschijnen van de afgrond".
Hoewel de hier geleverde vertaling van Gen. 1 : 2 volledig voor mijn
rekening komt, is de geschetste opvatting over de schepping als zodanig
binnen het dispensationalisme vrij algemeen, omdat hij het resultaat is
van de letterlijke interpretatie van niet slechts dit ene vers, maar van nog
meerdere Bijbelgedeelten, die wij hier echter niet kunnen noemen. In
wetenschappelijke kringen is deze zienswijze bekend onder de naam
"Restitutietheorie", waarover Erich Sauer schreef :
"Volgens deze zienswijze vond de val van Satan plaats tussen het eerste
en tweede vers van Gen. 1. De wereld, die oorspronkelijk volmaakt door
God geschapen was, werd een woestheid en ledigheid door de
verwoestende macht van de Boze en het daaropvolgende Goddelijke
oordeel. Het werk van de zes dagen was daarom niet de werkelijke
schepping van de wereld zelf, maar een werk van herstel" (Uit : The King
of the Earth).
Om die reden spreken wij dan ook bij voorkeur over "herscheppingsdagen".
Het woord scheppen, BARA, komt trouwens gedurende de zes
dagen uitsluitend voor in verband met de schepping van de dieren en de mens !
Deze restitutietheorie is overigens aantoonbaar ouder dan het
dispensationalisme zelf Reeds omstreeks liet jaar 1000 werd zij
aanvaard door koning Edgar van Engeland en zelfs in zijn koninklijke
wetten vastgelegd. Opmerkelijk is echter, dat in onze dagen weliswaar
weer een hernieuwde belangstelling bestaat voor het Bijbelse
creationisme, maar dat de restitutietheorie om een of andere reden wordt
doodgezwegen, hoewel zij toch beslist wel bekend is. Zelfs in de
populaire boeken van Dr. W.J.Ouweneel hebben wij nooit een spoor van
deze opvatting terug kunnen vinden, hoewel hijzelf getuigt een advocaat
er van te zijn in zijn minder bekende werk, getiteld : "Kanttekeningen bij
Genesis Eén" (Uitg. "Uit het Woord der Waarheid" - Winschoten).
Overigens is het niet moeilijk een lange lijst van dure namen en titels te
geven van mensen, die door de eeuwen heen de waarheid over
Genesis 1 hebben verdedigd. Toch willen wij dit niet doen, omdat het
ons hier niet gaat om de schepping als zodanig, maar om de structuur
van het scheppingswerk. Als Genesis 1 behalve een letterlijke eveneens
een typologische betekenis heeft, die in verband staat met de
bedelingen, is het van groot belang om eerst de letterlijke te verstaan,
om die dan typologisch toe te kunnen passen.
Wanneer we de gebeurtenissen omtrent Genesis samenvatten, ontstaat
de volgende structuur :
A. Schepping van de wereld.
B. De (zonde)val van de wereld.
C. De reeks van zeven (her)scheppingsdagen.
Deze reeks komt precies overeen met de geschiedenis van de mensheid
A. De schepping van de mens.
B. De zondeval.
C. De reeks van zeven bedelingen.
Reeds eerder hebben wij uit de Bijbel een totaal van acht bedelingen
gedestilleerd, terwijl het er eigenlijk zeven zouden moeten zijn. Dit
probleem lost zich hier echter automatisch op, wanneer wij de
bedelingen en de scheppingsdagen naast elkaar plaatsen. De vroegste
bedeling ("onschuld") eindigde immers bij de val van Adam, terwijl de
eerste dag begint na de val van de aarde in Gen. 1 : 2. Blijkbaar begint
de nummering pas na de val, zodat de bedeling die na de zondeval van
Adam aanvangt, het rangnummer 1 dient te dragen en de bedeling der
onschuld geen deel uitmaakt van de zeven, maar daaraan voorafgaat.
Dit is van groot belang vanwege de toepassing van de symbolische
betekenis der getallen. De strekking hiervan is namelijk, dat de
typologische betekenis van het getal 1 overeenkomt met de aard van de
eerste scheppingsdag en de eerste bedeling. Bovendien vinden we
diezelfde typologische betekenis terug in de zeven eerste menselijke
generaties van Adam tot en met Henoch, "de zevende van Adam" (Jud. vs.
14) en in bijv. de reeks van zeven vruchten uit Deut. 8 : 8, enz.
De bestudering hiervan toont niet alleen de juistheid van de
bedelingenleer als zodanig of van ons bedelingenschema, maar tevens
de geweldige samenhang en harmonie van het levende Woord van God,
waarin alle dingen net als in de schepping en de geschiedenis hun juiste
tijd en plaats en functie hebben.
SCHEPPING VAN DE WERELD SCHEPPING VAN DE MENS
Val van de wereld Val van de mens
1e Scheppingsdag ……………... 1e BEDELING VAN HET GEWETEN
Begint bij de val van Adam
2e Scheppingsdag ……………... 2e BEDELING VAN HET MENSELIJK BESTUUR
Begint na de zondvloed
3e Scheppingsdag ……………... 3e BEDELING DER BELOFTE
Begint bij het verbond met Abraham
4e Scheppingsdag ……………... 4e BEDELING DER WET
Begint bij de uittocht uit Egypte
5e Scheppingsdag ……………... 5e BEDELING DER GENADE
Begint bij de opstanding van Christus
6e Scheppingsdag ……………... 6e BEDELING VAN DE VOLHEID DER TIJDEN
Begint bij de opname der gemeente
7e Scheppingsdag ……………... 7e BEDELING VAN HET KONINKRIJK
Begint bij het binden van Satan
7
Reeds eerder hebben wij laten zien, dat de zeven genummerde
bedelingen aanvangen na de uitdrijving uit het Paradijs, zoals ook de
zeven genummerde (her)scheppingsdagen beginnen na de val van de
schepping in Gen. 1 : 2.
gemiddelde dispensationalist bekend als "de bedeling van het geweten".
Deze naamgeving is van Dr. Scofield en ontleend aan Rom. 2 : 15.
Natuurlijk hebben andere dispensationalisten andere namen voor deze
bedeling gebruikt. in een poging om haar aard zo volledig mogelijk in de
naam uit te drukken. Hoofdzaak is evenwel, dat een naam in de eerste
plaats dient ter onderscheiding, waarbij het minder belangrijk is of de
naam wel een volledige weergave van het karakter der benoemde
dingen is ! Voorzover de Bijbel niet zelf de bedelingen bij name noemt,
zullen wij ons daarom houden aan de namen van Dr. Scofield,
aangezien die de meeste bekendheid genieten. Het belangrijkste
kenmerk van deze bedeling is, dat de mensheid nog niet verdeeld is in
volkeren, maar dat elk individu slechts persoonlijk en rechtstreeks
verantwoordelijkheid heeft tegenover God. Het gaat hier om de
persoonlijke relatie van de mens tot God en om de vraag of hij net als
Adam vóór zijn val in staat is te wandelen met God, zoals bijv. Henoch
(Gen. 5 : 22, 24). Helaas blijkt uit de geschiedenis, dat Paulus' beschrijving
van de zondige mens in Rom. 3 volkomen juist is : Hij is niet tot enig
goeds in staat, ondanks de werking van het geweten (Rom. 2 : 15) en de
belofte van het komende en overwinnende zaad van de vrouw (Gen. 3 : 15).
geplaatst wordt onder een menselijke overheid. Voor dat doel wordt de
mensheid verdeeld in de zeventig volkeren van Gen. 10, die elk van
Godswege een eigen land krijgen toegewezen (Gen. 10 : 5, 20 en 31) en elk
hun eigen overheid of regering hebben.
41
Vanaf de zondvloed is de mens niet slechts als individu verantwoording
verschuldigd aan God, maar ook aan de menselijke overheid, die als
Gods dienares tot taak heeft de mens op het rechte pad te houden (Rom.
13 : 4). Bovendien blijkt verder uit de Schrift, dat de volkeren als zodanig
verantwoording verschuldigd zijn aan God en daarom ook als volk
geoordeeld zullen worden bij de wederkomst van Christus, wanneer Hij
komt om over alle volkeren te regeren. De natuurlijke mens is tijdens
zijn leven daarom onderworpen aan twee verschillende huishoudingen.
De eerste houdt verband met zijn persoonlijke relatie tot God, de tweede
houdt verband met het volk, waarvan hij deel uitmaakt. Ook in deze zaak
dient als voorbeeld het volk van Israël (1 Kor. 10 : 6 en 7), dat in haar geheel
een bepaalde roeping en verantwoordelijkheid heeft, terwijl voor elke
individuele Jood hetzelfde geldt als voor een heiden : Hij moet net als
ieder ander tot geloof in de Here Jezus komen om behouden te worden.
Buiten deze eerste twee bedelingen van individuen en volkeren, die
klaarblijkelijk nog steeds in werking zijn, omdat er nog steeds mensen en
volkeren zijn en omdat de Bijbel nergens leert, dat deze twee
huishoudingen zijn opgeheven, begint God een nieuwe bedeling met
Abraham.
Deze derde bedeling heeft ditmaal slechts betrekking op één man, die
wordt afgezonderd van de volkeren. Hij moest gaan "uit zijn land en uit
zijn familie en uit zijns vaders huis. . . ". Nadat Abraham zich buiten zijn
eigen volk heeft laten plaatsen, treedt God met hem in een verbond, dat
door Paulus omschreven wordt als "de belofte" (Gal. 3), vanwege het feit,
dat er voor Abraham zelf geen voorwaarden aan waren verbonden.
Volgens Gen. 12 : 1 - 4 was deze belofte slechts op de persoon van
Abraham van toepassing. Eerst later blijkt de belofte erfelijk te zijn en
over te gaan op zijn nageslacht, zodat deze huishouding van de belofte
van toepassing is op een groep personen, die met elkaar verenigd zijn in
Abraham en die een bijzondere positie buiten de volkeren innemen. Dat
ook deze bedeling niet werd opgeheven bij de aanvang van de volgende,
is de strekking van Gal. 3.
Deze vierde bedeling werd ingericht bij de uittocht van de kinderen
Israëls uit Egypte. Bij die gelegenheid werd uit het nageslacht van
Abraham een volk geboren, dat in tegenstelling tot de overige natiën
geplaatst werd onder een door God Zelf gegeven wet. In deze bedeling
treffen we een volk, dat was toegerust met het geweten, een menselijke
overheid, de belofte dat in hen alle geslachten des aardrijks gezegend
zouden worden en met de door God gegeven wet, en dat desondanks in
alle opzichten faalde in het wandelen met God.
De geschiedenis van het volk Israël is de geschiedenis van een
ontrouwe vrouw (Ezech. 16), die niet tot enig goed in staat is. Wat dat
betreft onderscheidt zij zich dus in niets anders van de andere volkeren !
Dit is de enige bedeling, waarvan de Schrift leert, dat zij inmiddels is
opgeheven. In Rom. 7 leert Paulus, dat het volk Israël in
overeenstemming met zeer vele Schriftgedeelten in het Oude
Testament, door de Mozaïsche wet met de Here getro uwd was, en dat
dit huwelijk automatisch ten einde kwam bij de dood van de Echtgenoot,
de Heer Zelf. Daarom zegt hij ook in Rom. 10 : 4, dat Christus is het
einde der wet.
"Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon
uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij
degenen, die onder de wet waren, verlossen zou" (Gal. 4 : 4, 5).
Verder leert Paulus in Gal. 3, dat de bedeling der wet weliswaar is
opgeheven, maar dat die der belofte nog steeds van kracht is, evenals
die van het menselijk bestuur (Rom. 13 : 1 - 7) en die van het geweten (2 : 14 -
17).
Nadat de bedeling der wet eindigde bij het sterven van de Here Jezus,
begon de bedeling der genade bij Zijn opstanding. Wanneer Paulus de
aard van deze bedeling bekendmaakt in Efeze 3, zegt hij in vers 6, dat
deze bedeling in feite het verlengstuk is van de bedeling der belofte,
hetgeen overeenkomt met de strekking van Gal. 3 :
". . . de heidenen zijn mede-erfgenamen (samen met het Zaad van Abraham)
... en mededeelgenoten van de belofte (aan Abraham) in Christus Jezus. . .
".
De gedachte is hier, dat de belofte gedaan werd aan Abraham en Zijn
Zaad, n.l. Christus (Gal. 3 : 16), en dat degenen, die onder de bedeling der
genade tot geloof komen. deel uitmaken van het lichaam van Christus en
daarom met Hem de belofte beërven. Daarom vinden we in deze vijfde
bedeling in wezen precies hetzelfde als in de derde : Afgezonderd van
de volkeren bestaat er een groep mensen, die hier geen blijvende stad
hebben en zich verenigd weten in Hem, die hun Leidsman is. Zij leven uit
de belofte, dat voor hen een plaats bereid is in een land, dat zij erfelijk
zullen bezitten en dat zij tot zegen zullen zijn voor alle volkeren. In de
huidige vijfde bedeling bezoekt God de heidenen "om uit hen een volk
aan te nemen voor Zijn Naam" (Hand. 15 : 14).
Zoals God uit de derde bedeling een volk formeerde met een aardse
toekomstbestemming, zo formeert Hij gedurende deze vijfde bedeling uit
het Zaad van Abraham (d.i. Christus) een volk met een hemelse
toekomst.
En zoals de derde bedeling de uittocht uit Egypte tot gevolg had, zo
eindigt deze vijfde bedeling met de uittocht van de Gemeente uit de
wereld, waarvan Egypte, zoals bekend, een type is.
vergaderen in Christus" (Efeze 1 : 10). Gods plannen voor deze nog
toekomstige zesde bedeling zijn het onderwerp van een zeer groot
gedeelte der Bijbelse profetie. In die bedeling zullen alle volkeren aan
Christus worden onderworpen, te beginnen bij het volk Israël ! Dan
zullen alle volkeren verenigd worden onder de Messias Israëls ! Dat
deze zesde bedeling in het verlengde ligt van de tweede, is zonneklaar.
In deze zesde bedeling worden de volkeren van de tweede bedeling
geoordeeld. In de tweede bedeling werd de aarde onder de volkeren
verdeeld (Gen. 10 : 25), terwijl in de zesde alles wat op de aarde is, weer tot
één vergaderd wordt in Christus. Zoals de mens in de zesde dag op
aarde verscheen om over haar te heersen, zo zal de Zoon des Mensen
in de zesde bedeling op aarde verschijnen om over haar te heersen.
Daarom zal Hij beginnen met de volkeren van de tweede bedeling voor
Zich te verzamelen om hen te oordelen.
Wanneer het werk van de zesde bedeling volbracht zal zijn, breekt de
zevende, de sabbath aan. Deze bedeling zal gekenmerkt worden door
rust. Het woord sabbath betekent immers zowel "zeven" als "rust". In
deze bedeling zullen Israël en de volkeren in de rust zijn ingegaan (Hebr.
4). Het is het Messiaanse Vrederijk, waarin de aarde en de volkeren niet
langer verdeeld, maar verenigd zullen zijn onder één Koning, Christus
Zelf, de Vredevorst.
Deze bedeling ligt daarom in het verlengde van de eerste, waarin ieder
individu rechtstreeks verantwoordelijkheid verschuldigd is tegenover de
Heer Zelf. Het is de bedeling, waarin ieder mens zal kunnen wandelen
met God, omdat God in Christus onder de mensen is, en de aarde vol
zal zijn van de kennis des Heren. Het is ook de laatste bedeling, omdat
het Koninkrijk van de Messias volgens alle profetieën een eeuwig
koninkrijk zal zijn, daar het is gebaseerd op een eeuwig verbond, dat in
tegenstelling tot het oude niet verbroken kan worden.
Dit koninkrijk van de zevende bedeling zal zich na meer dan duizend jaar
voortzetten over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin
gerechtigheid woont. Deze nieuwe schepping valt echter niet meer onder
de zevende bedeling, maar wordt in de Schrift voorgesteld door de
achtste dag, de dag na de sabbath, de dag van de opstanding van
Christus, kortom de dag van de nieuwe schepping.
Daarom gebruikte God zeven dagen om de gevallen schepping van Gen.
1 : 2 te restaureren, en op gelijke wijze gebruikt Hij zeven huishoudingen
of bedelingen om deze oude schepping een nieuwe te laten
voortbrengen (Rom. 8 : 22).
Aan de hand van deze nog zeer summiere beschouwing kunnen wij ons
schema op de volgende wijze opstellen, waarbij onmiddellijk de
onderlinge samenhang en structuur in het oog springen:
1. Geweten Individuen
2. Menselijk bestuur Volkeren
3. Belofte Abraham en de zijnen uit de volkeren
4. Wet Eén volk buiten de volkeren
5. Genade Christus en de Zijnen uit de volkeren.
6. Volheid der tijden Volkeren
7. Koninkrijk Individuen
Een dergelijke symmetrische structuur komt in de Bijbel zeer veel voor
en wordt "introversie" genoemd, omdat hij naar binnen, c.q. het midden
wijst. Dat midden is hier de bedeling der wet, waarin Christus geboren
werd en leed en stierf tot verzoening der wereld. Dat is het centrale
thema van de Bijbel en het centrum van het bedelingenschema.
De introversie ontstaat door de overeenkomst tussen de bedelingen
1 en 7, 2 en 6, 3 en 5. Tevens is dan nog op te merken, dat deze
bedelingen niet alleen in elkaars verlengde liggen, maar bovendien
gelijktijdig zullen worden opgeheven.
De eerste bedeling, die der individuen, eindigt wanneer die individuen,
die gedurende alle eeuwen geleefd hebben, zullen worden geoordeeld
voor de grote witte troon op "de jongste dag" (Openb. 20 : 11 - 15). Dit zal
gebeuren na afloop van de duizend jaren die de zevende bedeling
vormen, zodat de eerste en de zevende gelijktijdig eindigen.
De tweede bedeling, die der volkeren, eindigt wanneer die volkeren
geoordeeld zullen worden. Dit oordeel over de levende volkeren gebeurt
volgens Matth. 25 v.a. vers 31 voor de troon van de Here Jezus in
Jeruzalem en eindigt vanzelfsprekend met de onderwerping van de op
aarde levende mensheid. Dit was volgens Ef. 1 : 10 het doel van de
zesde bedeling, zodat de tweede en zesde bedeling gelijktijdig zullen
eindigen.
De derde bedeling, die der belofte, eindigt wanneer die belofte vervuld
zal worden. Nu leert Paulus in Rom. 11, dat de belofte aan het
natuurlijke zaad van Abraham pas in vervulling gaat, wanneer de
gemeente voltooid en dus opgenomen zal zijn, zodat de bedeling der
belofte en die der genade gelijktijdig zullen eindigen.
Verdere bijzonderheden over de structuur en de onderlinge samenhang
der bedelingen kunnen pas aan de orde komen bij de behandeling van
de bedelingen afzonderlijk.
8
"Benaarstig u , om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider
die niet beschaamd wordt, die het Woord der Waarheid recht snijdt"
(2 Tim. 2 : 15).
Sinds jaar en dag beroept de dispensationalist zich op dit vers uit de
brief van Timotheüs. Hij is zich bewust, dat een beproefd dienstknecht
van God het Woord der Waarheid op de juiste wijze behoort te verdelen
(want dat is de juiste vertaling ). En terecht ! Deze verantwoordelijkheid
kan men niet van zich afschuiven door dit vers op een andere wijze te
vertalen ! (Men vergelijke de Statenvertaling met die van het NBG).
Wanneer dit vers echter gebruikt wordt als argument voor "de leer der
bedelingen" wordt daar steevast tegenin gebracht, dat het
dispensationalisme de Bijbel niet verdeelt, maar in stukken snijdt of zelfs
scheurt. Onder niet-dispensationalisten schijnt men van mening te zijn,
dat de aanhangers van de "bedelingenleer" slechts een klein gedeelte
van de Bijbel voor zichzelf accepteren, terwijl zij de rest naar de
prullebak verwijzen. Zelf wijzen zij het dispensationalisme af met de
mededeling, dat de leer der bedelingen hen veel te arm en te beperkt is,
en dat zij de Bijbel geloven "van kaft tot kaft". Maar wie scheurt nu
eigenlijk bladzijden uit zijn Bijbel ?
Gedurende de Kerstdagen gedenken wij de geboorte van de grote
"Vredevorst". Hij was de Beloofde, Die vrede op aarde zou brengen.
Hij zou een koninkrijk oprichten, dat geen einde zou nemen en waarin
vrede zou heersen en oorlog niet meer geleerd zou worden. Vrede op
aarde ! Maar wat zegt de Vredevorst Zelf ?
"Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde ? Neen,
zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. Meent niet, dat Ik gekomen ben ,
om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te
brengen, maar het zwaard" (Luk. 12: 51; Matth. 10 : 34).
De klemmende vraag is als volgt : Wanneer wij geloven in de Here Jezus
Christus als de beloofde Vredevorst, wat doen we dan met de teksten,
die het tegengestelde leren ?
Wie beslist geen bedelingen wil onderscheiden, is gedwongen één van
beide categorieën weg te redeneren of uit zijn Bijbel te scheuren. Slechts
de dispensationalist is in staat om de letterlijke betekenis van beide
soorten schriftplaatsen hun volle waarde te geven !
"En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze
schuldenaren. Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal
uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun
misdaden niet vergeeft zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven"
(Matth. 6 : 12, 14, 15).
In deze woorden leert de Heer ons met bijzonder veel nadruk, dat de
mens eerst zijn medemens dient te vergeven, voordat hij zelf vergeving
van de Vader in de hemel kan ontvangen. Duidelijker kan het al niet
uitgedrukt worden ! Maar wat zegt Kol. 3 : 13 ?
"Verdragende elkander, en vergevende de één de ander, zo iemand
tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven
heeft, doet ook gij alzo".
Hier zegt de apostel Paulus toch, dat Christus ons vergeven heeft, en
dat wij als gevolg daarvan de ander moeten vergeven ! De volgorde is
hier precies andersom ! Welk Schriftgedeelte passen we nu op onszelf
toe ? Nemen we Kol. 3 of geloven we, dat onze eigen
vergevensgezindheid voorwaarde is voor ons behoud ? Wie van geen
bedelingen wil weten, zal Kol. 3 : 13 of Matth. 6 : 12 e.v. uit zijn Bijbel
moeten verwijderen !
De dispensationalist heeft inmiddels allang gezien, dat dit een
"bedelingenkwestie" is, en heeft met de keuze weinig moeite. Hij past
Kol. 3 op zichzelf toe en weet tevens wat hij met Matth. 6 moet
aanvangen. De beide Schriftplaatsen spreken immers over verschillende
bedelingen !
"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei, noch gebed voor
hen op, en loop mij niet aan; want Ik zal u niet horen"
"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei, noch gebed voor
hen op, want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij
zullen roepen. Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen . . . . "
"Wijders zeide de Here tot mij : Bid niet voor dit volk ten goede.
Ofschoon zij vasten, ik zal naar hun geschrei niet horen . .
. . Toen zeide ik: Ach Heere, Heere, zie de profeten zeggen hun: Gij zult
geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een
gewisse vrede geven in deze plaats. En de Heere zeide tot mij:Die
profeten profeteren vals in, Mijn Naam Ik heb hen niet gezonden ...... "
(Jer. 7 : 16; 11:14; 14 : 11 t/m 16)
Het citeren van bovengenoemde Bijbelgedeelten is bepaald geen
populaire bezigheid. Toch wordt de profeet Jeremia herhaaldelijk
verboden te bidden voor het volk van Israël, dat zich in ongeloof in het
land Kanaän bevindt. Hij heeft zich ook inderdaad aan dit verbod
gehouden. Wanneer in de loop van de verdere geschiedenis Jeremia
verzocht wordt om voor Israël te bidden, weigert hij resoluut !
(Zie Jer. 21 : 2 e.v. en 37 : 3 e.v.).
Maar ondanks dit verbod om te bidden voor Israël en Jeruzalem, lezen
we in Psalm 122 :
"Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u
beminnen".
De vraag, die zich in dit verband aan ons opdringt is deze : Wanneer we
ons houden aan de gedeelten uit Jeremia, wat doen we dan met Psalm
122 ? En wanneer we toch bidden voor Israël en de vrede van
Jeruzalem, wat doen we dan met het herhaaldelijk verbod uit Jeremia ?
Ze uit onze Bijbel scheuren ? Negeren ? Vergeestelijken ?
Ook hier worden we genoodzaakt onderscheid te maken tussen
verschillende tijden en bedelingen ! Het Israël van Jeremia was een
ongelovig Israël. Het was bovendien slechts een klein deel van Israël,
daar de overgrote meerderheid van het volk reeds lang verdwenen was
in de Assyrische en Babylonische ballingschap. Als ongelovig volk
hadden zij in wezen geen recht op het land, waarin zij verbleven,
aangezien de Here daaraan de voorwaarde verbonden had, dat zij Hem
zouden dienen. Korte tijd na deze gebeurtenissen in Jeremia werden
dan ook Jeruzalem en de tempel verwoest !
Het Jeruzalem van Psalm 122 is een heel ander Jeruzalem ! Het is een
Jeruzalem, dat zijn naam eer aandoet ! Het is de stad des vredes, waarin
het huis des Heeren staat (vs. 1). Waarheen de stammen Israëls (dus
alle twaalf !) opgaan tot de getuigenis Israëls, om de Naam des Heeren
te danken (vs. 4). Het is het Jeruzalem, waar de stoelen des gerichts
staan, de stoelen uit het huis van David (vs. 5). Kortom, het is het
Jeruzalem waar de Heer Zelf als de beloofde Messias en Vredevorst op
de troon van Zijn vader David is gezeten !
Beide gedeelten hebben daarom te maken met verschillende bedelingen
Wanneer we dit onderscheiden, zijn we in staat om beide gedeelten hun
volle waarde en betekenis te geven. Wanneer we dit verschil niet willen
zien, zijn wij genoodzaakt om, of Jeremia, of Psalm 122 uit onze Bijbel te
verwijderen ! Maar wie scheurde zijn Bijbel in stukken ?
"Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende
Gij zult niet heengaan op de weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in
enige stad der Samaritanen. Maar gaat veel meer heen tot de verloren
schapen van het huis Israëls". (Matth. 10 : 5, 6).
Deze zendingsopdracht laat aan duidelijkheid niets te wensen over ! De
twaalf discipelen mochten hun boodschap alleen prediken aan hen, die
tot het huis Israëls behoorden. Bovendien werd hen verboden zich te
begeven in het buitenland ! Deze beperkte zendingsopdracht is toch
duidelijk in strijd met al die andere, die spreken over de "einden der
aarde" en over "alle volken" !
Met welk recht passen we eigenlijk die algemene zendingsopdrachten op
ons zelf toe, en negeren wij deze beperkte opdracht uit Matth. 10 ?
Hebben wij hem uit onze Bijbel gescheurd of weten wij op welke tijd en
bedeling hij betrekking heeft ?
Wat wij vandaag meer dan ooit nodig hebben, is kennis van het
geopenbaarde Woord van God. God wil dat alle mensen behouden
worden en tot kennis der waarheid komen. Wanneer wij de eerste fase
achter de rug hebben, en behouden geworden zijn door het verzoenend
werk van Christus, is het naar de wil van God, dat wij komen tot kennis
der waarheid! Deze kennis is niet fragmentarisch! Zij beperkt zich niet tot
die waarheden, die verband houden met ons eigen dagelijks leven ! Het
is de universele waarheid, die van toepassing is op de gehele schepping
! We zouden eens moeten ophouden met het zoeken naar de
antwoorden op onze kleine vraagjes, en ons afvragen wat God ons
omtrent Zijn plannen heeft mede te delen. Wij moeten onze mond
houden en onze eigen gedachten terzijde stellen. Wij moeten ons
openstellen voor de "gehele raad Gods". Dan ontvangen wij antwoorden
op vragen, die wij nog niet hadden ! Dan ontvangen wij inzicht in, en
visie op, het volmaakte werk, dat God uitvoert door Zijn Christus. Slechts
wanneer wij willen leven vanuit een volledige Bijbel, waarin ieder woord
zijn normale betekenis heeft, zullen wij leren beseffen hoe rijk wij in
Christus geworden zijn en hoe ver Hij ons in Hem verheven heeft boven
deze wereld van zonde en dood ! Het terzijde zetten van of het knoeien
met de Bijbel of gedeelten daaruit zal onvermijdelijk ten koste gaan van
ons eigen geestelijk leven.
Lukas 24 vertelt ons de geschiedenis van twee droevige mensen. Zij
waren droevig, omdat zij nooit van bedelingen gehoord hadden. Zij
kenden veel van hun Bijbel, maar hun kennis was fragmentarisch ! Zij
kenden de Here Jezus persoonlijk en hadden hun vertrouwen op Hem
gesteld. Hun enige fout was, dat zij slechts op de hoogte waren van die
profetieën, die pasten in hun eigen wereldbeeld ! "En wij hoopten, dat Hij
was Degene, Die Israël verlossen zou". Ongetwijfeld was dit een
gegronde hoop ! Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Maar Hij zou
nog meer ! Zij kenden de profetieën over de verheerlijkte Christus, de
Messias van Israël, Die zou komen om Zijn volk te verlossen van hun
vijanden ! Maar het was een halve waarheid. Het verwijt van de Heer is
dan ook zeer scherp :
"0, onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de
profeten gesproken hebben !" Zij geloofden een groot gedeelte der
profetieën, maar dat gedeelte was zeer willekeurig. Omdat zij niet alles
geloofden, wat de profeten gesproken hebben, worden zij "onverstandig
en traag om te geloven" genoemd ! Zij hadden een verscheurde Bijbel !
Zij geloofden niet in de profetieën over het lijden en sterven van de
Knecht des Heren. Zij achtten die waarschijnlijk onverenigbaar met de
profetieën over Zijn verheerlijking !
Zij wilden geen bedelingen accepteren ! Maar hun geloofsleven leed
daardoor schade ! Wanneer zij "al hetgeen de profeten gesproken
hebben" geloofd hadden, zouden zij precies de andere kant op gelopen
zijn. Dan hadden zij geweten, dat op diezelfde dag de Heer zou opstaan
uit het graf. Dan zouden zij geen Emmaüsgangers maar
Jeruzalemgangers geweest zijn. "Moest de Christus niet deze dingen
lijden en alzo Zijn heerlijkheid ingaan ?".
Hebt u ook zo'n partieel geloof ? Kunt u ook zoveel bijbelgedeelten niet
plaatsen in uw visie ? Hebt u ook een verscheurde Bijbel ? Laat u dan
onderwijzen als de Emmaüsgangers !
"En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun
uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was" (Luk. 24 : 27).
Dat was wat zij nodig hadden : Systematische Bijbelstudie, beginnende
bij het begin (de boeken van Mozes) en vervolgens al de profeten en al
de Schriften !
Dat is ook wat wij nodig hebben. Misschien moeten wij dan net als de
Emmaüsgangers bepaalde visies of verwachtingen opgeven. Hun
verwachting van een verlost Israël is nog steeds niet ingelost. Maar zij
wonnen een opgewekte Christus. Hun ogen werden geopend (vers 31)
en zij maakten hun fout weer goed :
"En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem . . . . . "
(Vers 33).
Is het niet beschamend en tevens een ernstige waarschuwing, dat tegen
gelovigen gezegd kan worden : "0, onverstandigen en tragen van hart,
om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben".
Niet een gedeelte, maar "al de Schrift is van God ingegeven, tot
onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods
volmaakt zij ...... " (2 Tim. 3 : 16, 17).
Gods Programma
EEN ANALYSE VAN DE BEDELINGEN
door Ab Klein Haneveld
Inhoud :
1. De bedelingenleer
2. Historische oorsprong en ontwikkeling
3. Wat is een bedeling ?
4. De methode van Bijbelverklaring
5. Welke zijn de bedelingen ?
6. De symboliek der schepping
7. Het schema
8. Verdelen of scheuren ?
DE BEDELINGENLEER
De "bedelingenleer" wordt zo genoemd vanwege haar stelling, dat hethele programma van God verdeeld is in zeven “dispensaties” of
bedelingen. Vijf daarvan zijn al geschiedenis. We leven nu in de zesde.
De zevende bedeling zal een aards Koninkrijk zijn van duizend jaar (het
millennium), volgende op de opname van de gemeente. De Scofield
Bijbel karakteriseert de zeven bedelingen als volgt : onschuld, geweten,
menselijke regering, belofte, wet, genade en koninkrijk.
Volgens Scofield begint met ieder van deze bedelingen een nieuwe
manier, waarop God de mens "test” op gehoorzaamheid en
ongehoorzaamheid, met daaraan verbonden verlossing of verlorenheid.
Gehoorzaamheid aan de bestaande methode brengt Gods goedkeuring
over de individuele mens of over de natie in zijn geheel, die door Hem
getest wordt. De bedelingenleer veronderstelt in feite zeven
verschillende wijzen, waarop een mens gered kan worden".
Het citaat is uit een artikel in een Nederlandstalig tijdschrift onder de titel:
"DE BEDELINGENLEER, HET RECHT SNIJDEN VAN HET WOORD
DER WAARHEID ?”
Het vraagteken is veelzeggend. We hebben hier te doen met de
zoveelste aanval op wat "de bedelingenleer" genoemd wordt en ook
deze aanval is weer opgebouwd volgens het van ouds bekende patroon.
SCHULD DOOR ASSOCIATIE
Allereerst is daar de "schuld -door -associatie"-methode. Een voorbeeldvan deze methode vond ik in een artikel van J.W.Bowman (1956), die de
bedelingenleer in één adem noemt met Hitler en het Nationaal-
Socialisme, Rooms-Katholicisrné, ChristianScience en Mormonisme.
Het eerder genoemde artikel is nauwelijks gematigder als er staat: "In de
tijd van Darby (die gepromoveerd wordt tot “de bekendste exponent" van
de bedelingenleer), begonnen ook de Mormonen de wereld met hun
ideeën op te schrikken. Joseph Smith publiceerde in 1830 het boek
Mormon - hetzelfde jaar, dat beschouwd wordt als het jaar, waarin Darby
onder "de broeders" de leiding in handen nam. In 1831 begon ook
WILLIAM MILLER, de vader van het Adventisme, zijn "vondsten" aan de
man te brengen. Uit dezelfde tijd stammen de eerste publicaties van de
sekte, die later als "JEHOVAH's GETUIGEN" bekend zou worden”.
Het gebruik van het woordje "ook" in dit citaat, suggereert dat de
aanhangers van de bedelingenleer eveneens de wereld deden
opschrikken door hun (waan-) ideeën aan de man te brengen. Dat zij dit
deden en doen op hetzelfde tijdstip als de Mormonen en de Jehovah's
Getuigen, is blijkbaar zeer afkeurenswaardig. Wat moeten wij in dit
verband wel niet denken van al die oudtestamentische profeten, die
steevast optraden in tijden van dwaling en ongeloof in Gods Woord.
Israël had reden om God te danken, dat Hij hen profeten stuurde in
tijden, waarin daar juist het meest behoefte aan was.
“AD HOMINEM"
In de tweede plaats is daar de aanval "ad hominem". Bij ons inNederland noemt men dat "op de man spelen". De man is hier, zoals
gebruikelijk J.N.Darby. Niet omdat hij inderdaad de bekendste exponent
van de bedelingenleer is, want dat is Dr. C.I.Scofield. Maar omdat over
hem het meest en dus ook meer negatiefs bekend is. Darby zelf zou zich
niet eens kunnen verenigen met bovenstaande omschrijving van de
bedelingenleer. Dit alleen al, omdat hij zelf een ander schema
hanteerde. Het geciteerde schema is dat van Dr. Scofield, waarvoor
Darby niet verantwoordelijk was of kon zijn, Darby overleed immers in.
1881, terwijl bijv. de "Scofield Bible" gepubliceerd werd in 1909.
Voor een aanval van deze soort is Scofield echter niet bruikbaar, omdat
hij "slechts" een reputatie heeft als bijbelkenner, terwijl Darby zijn leven
lang een leidende figuur is geweest in het gemeentelijk leven en daarom
vele malen positie heeft moeten kiezen in de conflicten, die zich helaas
ook toen al in elke gemeente voordeden. Dat hij zo'n grote
verantwoordelijkheid durfde dragen, wordt hem bijna honderd jaar na zijn
dood nog steeds verweten. In bovenbedoeld artikel worden de"zwarte
bladzijden" uit zijn leven dan ook weer eens breed uitgemeten.
Het argument is dan, dat een leer, die afkomstig is van een man, die zo
dikwijls betrokken is geweest bij conflicten en scheuringen in de
gemeente, onmogelijk betrouwbaar kan zijn.
De waarheid is echter, dat J.N.Darby helemaal niet de grondlegger is
van de bedelingenleer. Bovendien staat of valt een leer niet bij de
levenswandel van hen die haar belijden, maar de Bijbel alleen.
HISTORISCH ARGUMENT
Ten derde is daar het "historisch argument". Men probeert aan te tonen,dat de bedelingenleer voor het eerst gepubliceerd werd in de Scofield
Bijbel in 1909, en daarom vrij recent en daarom modernistisch is. En
welke Bijbelgelovige Christen zou graag voor modernistisch willen
doorgaan ? Ook dit argument is zowel onjuist als oneerlijk. De leer der
bedelingen is historisch gezien heel wat ouder dan de Scofield Bijbel.
Het oudste mij bekende complete bedelingenschema werd gepubliceerd
in Amsterdam in 1687 ! Bovendien is een recent ontwikkelde of
(her)ontdekte leer pas onjuist als die in strijd is met de Bijbel ! Deze
kwestie is al lang geleden afdoende geregeld in de dagen van de
Protestantse Reformatie. Slechts de Bijbel verstrekt de argumenten om
een leer te bevestigen of te verwerpen.
VERSCHILLENDE WEGEN TOT ZALIGHEID
In de vierde plaats wordt gewoonlijk beweerd, dat de aanhangers van debedelingenleer twee verschillende manieren om zalig te worden
onderwijzen.
In genoemd artikel wordt er nog eens een flinke schep bovenop gedaan :
"De bedelingenleer veronderstelt in feite zeven verschillende wijzen,
waarop een mens gered kan worden".
Hoezeer doorkneed in de bedelingenleer, heb ik nooit méér dan twee
wegen tot zaligheid kunnen ontdekken. De éne weg is Christus Zelf :
“Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de
Vader dan door Mij". (Joh 14: 6)
De andere in de Bijbel genoemde weg is gehoorzaamheid aan de wet.
Deze laatste weg is voor de mens met zijn zondige natuur echter
onbegaanbaar, en daarom in de praktijk geen alternatief.
'Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden
voorHem ". (Rom 3.- 20)
Met betrekking tot de wet zegt de Heiland Zelf : "Doe dat en gij zult
leven" (Luk. 10 : 28). De wet offreert dus wel degelijk een weg tot behoud;
dat geen gewoon mens die weg kon gaan, is een andere zaak.
Uiteindelijk was het de Here Zelf, Die die weg ging. Hij volbracht de wet
en Hij leeft inderdaad! Zijn leven wordt ons nu in genade aangeboden.
Daarom zegt Hij : "Ik ben de weg . . .. “.
"Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt,
zonder de werken der wet" (Rom. 3 : 28).
Zo was het al in de dagen van Abraham (Rom. 4 : 3), zo was het onder de
bedeling van de wet en zo is het nog steeds ! Het zijn juist hen, die
vertrouwd zijn met de bedelingen, die erkennen dat een gewone zondaar
niet gerechtvaardigd wordt door de wet, maar door genade.
"Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof . . . niet uit
werken, opdat niemand roeme" (Efeze 2: 8, 9).
DE “VERBONDSTHEOLOGIE”
Maar wat is nu de "bedelingenleer" ? De boven geciteerde omschrijvingmag dan in de praktijk erg makkelijk zijn, in overeenstemming met de
werkelijkheid is zij allerminst. In feite is het een zeer korte omschrijving
van wat door Dr. C.I.Scofield zo ongeveer geleerd werd. Eigenlijk is het
zo, dat de protestantse theologie verdeeld is in twee kampen of
"scholen", die beide voorzien in een betrekkelijk complete systematische
theologie met uitspraken over nagenoeg iedere Bijbeltekst en over elk
Bijbels onderwerp. De meest bekende van deze beide "scholen" is die
van de z.g.n. “verbondstheologie”.
In de verbondstheologie gaat men uit van twee verbonden, die God met
de mens gesloten zou hebben : HET VERBOND DER WERKEN en het
GENADEVERBOND. Het eerste zou God gesloten hebben met de nog
ongevallen mens, Adam, terwijl het genadeverbond zou zijn te vinden in
wat het "proto-evangelie" genoemd wordt :
“Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw; en tussen uw zaad en
tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de
verzenen vermorzelen” (Gen. 3 : 15).
Sommige theologen hebben nog een derde verbond geïntroduceerd, dat
der verzoening. Dit VERBOND DER VERZOENING zou reeds vóór de
schepping van de mens gesloten zijn en is dan: "de overeenkomst
tussen de Vader, Die de Zoon als Hoofd en Verlosser geeft aan de
uitverkorenen, en de Zoon, Die vrijwillig de plaats inneemt van hen, die
de Vader Hem gegeven heeft” (Louis Berkhof). Deze twee (of drie)
verbonden zouden in de Bijbel allesoverheersend zijn, zodat iedere
Bijbeltekst verklaard zou moeten worden binnen het kader van deze
verbonden. Om dat te bereiken moet de verbondstheoloog hevig gebruik
maken van de allegorische of "geestelijke" verklaring van veel
Bijbelgedeelten, met name de profetieën. Omdat men in Israël hooguit
een type van de Gemeente ziet, geeft men aan alles, wat de Bijbel over
Israël zegt, uitsluitend een geestelijke betekenis. Israël is dan de
Gemeente, Kanaän is de hemel, Jeruzalem is het hemelse of Nieuwe
Jeruzalem, de sabbath is de zondag, de besnijdenis is de doop, de troon
van David is de troon van God, de vrouw of bruid is de Gemeente,
duizend jaar is eeuwig, enz.
In verband hiermee betitelt men de Gemeente dan ook met de absoluut
onbijbelse uitdrukking : “Geestelijk Israël”. Natuurlijk bestaan er ook
binnen de verbondstheologie verschillende stromingen, maar dat doet
hier niet ter zake.
Waar het om gaat is, dat binnen dit theologische systeem nagenoeg
ieder Bijbelgedeelte van toepassing geacht of gemaakt wordt op ieder
mens door alle tijden heen, zonder onderscheid, waarbij men dikwijls
moet voorbijzien aan de primaire, letterlijke betekenis van de Bijbelse
uitspraken
DE BEDELINGENLEER
De enige theologische stroming binnen het protestantisme, die eveneenspretendeert een verklaring te hebben voor vrijwel alle Bijbelgedeelten,
wordt in Nederland nogal geringschattend aangeduid met de uitdrukking
“ de leer der bedelingen ”. Internationaal spreekt men echter over
"dispensationalisme". Deze naam is afgeleid van het Latijnse
"dispensatio", dat gelijk staat aan ons woord "bedeling". Dispensatio en
bedeling zijn beide vertalingen van het Griekse "oikonomia", dat
economie of huishouding betekent. Het dispensationalisme komt door
een letterlijke of normale verklaring van de Bijbel tot de conclusie, dat
God in de loop van Zijn programma voor de wereld verschillende
bedelingen of huishoudingen inrichtte, in verschillende tijden en met
betrekking tot verschillende groepen van mensen.
Tenminste twee bedelingen in deze zin worden in de Bijbel met een
naam aangeduid, n.l. de "bedeling van de volheid der tijden" en de
"bedeling der genade Gods" (Ef. 1 : 10 en 3 : 2, St. Vert.). Overigens worden
noch het verbond der verzoening, noch het werkverbond, noch het
genadeverbond door de Bijbel met name genoemd.
Hoeveel bedelingen er zijn en hoe zij heten, is voor de
"dispensationalist" niet essentieel. Over het algemeen hanteert men
inderdaad het schema van Dr. C.I.Scofield, hoewel vele
dispensationalisten, waaronder o.a. J.N.Darby, E.W.Bullinger, Ph. Mauro
en ook ondergetekende, afwijkende schema's gebruiken. Gewoonlijk
wordt zo weinig nadruk gelegd op het aantal bedelingen en hun namen,
dat het dikwijls moeilijk is om vast te stellen welk schema door een
bepaalde dispensationalist gebezigd wordt. Dat is overigens niet zo
verwonderlijk, daar het grootste deel van de Bijbel betrekking heeft op
slechts drie bedelingen, n.l. de wet, de genade en het koninkrijk.
Tevens is het zo, dat iemand, die in de Bijbel verschillende bedelingen
onderscheidt, nog niet automatisch een dispensationalist is. De
verbondstheoloog Dr. Louis Berkhof verwerpt bijv. eerst het gebruikelijke
schema van Scofield, en noemt dan zijn eigen schema (!), waarbij hij het
aantal bedelingen terugbrengt tot twee, te weten : de oudtestamentische
en de nieuwtestamentische. Binnen de oudtestamentische bedeling
onderscheidt hij evenwel vier onderverdelingen, die hij "fasen in de
openbaring van het genadeverbond" noemt. In werkelijkheid vindt hij dus
vijf verschillende perioden of bedelingen in de uitwerking van Gods
heilsplan, en toch is hij geen dispensationalist ! CHARLES HODGE,
eveneens verbondstheoloog, onderscheidt vier bedelingen na de
zondeval : Van Adam tot Abraham; van Abraham tot Mozes; van Mozes
tot Christus en van Christus tot het einde.
Iemand, die "bedelingen" onderscheidt, is dus niet automatisch
dispensationalist. Het verwijt aan het adres van het dispensationalisme,
dat het de Bijbel is stukken scheurt, is - indien terecht - dus eveneens
van toepassing op de verbondstheologie ! Het onderscheiden van
bedelingen komt in de Bijbel wel zo nadrukkelijk naar voren, dat elke
theoloog, dispensationalist of niet, er zich mee bezig houdt.
HISTORISCHE OORSPRONG EN ONTWIKKELING
We hebben reeds gezien, dat de protestantse theologie verdeeld is intwee kampen, n.l. die van de z.g.n. verbondstheologie en die van het
dispensationalisme. Aan de ene kant is daar de verbondstheologie, die
de gehele Bijbel beschouwt en tracht te verklaren als een uitwerking van
wat het genadeverbond genoemd wordt, terwijl aan de andere zijde het
dispensationalisme onderscheid maakt tussen verschillende
programma's, die door God worden uitgevoerd ten aanzien van
verschillende mensen en volkeren en dat in verschillende tijden.
Enigszins vereenvoudigd komt het er op neer, dat de verbondstheoloog
de Bijbelse geschiedenis ziet als één doorlopende lijn vanaf de
schepping tot de nieuwe schepping (de nieuwe hemel en de nieuwe
aarde), terwijl de dispensationalist diezelfde doorlopende lijn
onderverdeelt in kleinere stukken van ongelijke lengte. Hierdoor is de
misvatting ontstaan, dat de dispensationalist de Bijbel verknipt in
gedeelten, waarvan sommige uitsluitend op de Gemeente en andere
uitsluitend op Israël en weer andere uitsluitend op de volkeren
(heidenen) van toepassing zouden zijn.
In Nederland wordt deze hardnekkige misvatting mede in de hand
gewerkt door de "oude vertaling" van 2 Tim. 2 : 15 (om van de nieuwe maar
niet te spreken) :
“Benaarstig u, om uzelve Gode beproefd voor te stellen, een arbeider,
die niet beschaamd wordt, die het Woord der Waarheid recht snijdt”.
De grondtekst spreekt hier echter niet van het verknippen van de Bijbel,
maar gebruikt een woord, dat "verdelen" betekent. Het Woord der
Waarheid behoort door een “beproefd arbeider” verdeeld te worden, wat
niets anders kan inhouden, dan dat ieder krijgt wat hem toekomt.
Israël,de Gemeente en de volkeren hebben in Gods plannen een
verschillende roeping en bestemming, en ieder van die partijen behoort
bij de verklaring van de Bijbel te ontvangen waar hij recht op heeft. Het
Woord der Waarheid behoort verdeeld te worden !
Deze "rechte verdeling" is het belangrijkste kenmerk van het
dispensationalisme, omdat het zich juist hierdoor onderscheidt van de
verbondstheologie, die van verdelen vrijwel niets wil weten, maar de
gehele Bijbel toepast op alle mensen door alle tijden heen.Dit alles
neemt echter niet weg, dat een groot deel van de Bijbelse waarheden
ook volgens het dispensationalisme inderdaad voor de gehele mensheid
bestemd is. Ook dat behoort bij het recht verdelen van het Woord der
Waarheid !
Eenvoudig gezegd komt het er op neer, dat de “leer der bedelingen” niet
alleen de doorgaande lijn van de verbondstheologie onderkent, maar
bovendien op die lijn onderverdelingen aanbrengt, die door een
onbevooroordeelde normale verklaring van de Bijbel worden
aangegeven, zonder die doorgaande lijn te verknippen. Merkwaardig is,
dat tegenstanders vrijwel unaniem beweren, dat het dispensationalisme
historisch gezien afkomstig zou zijn van Dr. C.I.Scofield, die het
ontwikkeld zou hebben uit de ideeën van John Nelson Darby. De leer der
bedelingen zou zijn opgehangen aan de z.g.n. Scofield Reference Bible,
een Bijbel met kanttekeningen van de hand van Scofield en anderen, die
oorspronkelijk gepubliceerd werd in 1909. Daaruit wordt dan gewoonlijk
de gevolgtrekking gemaakt, dat het dispensationalisme een moderne
godsdienstige stroming is en daarom door orthodoxe Christenen
verworpen behoort te worden. Hierbij doet men het voorkomen, alsof de
verbondstheologie een hoge ouderdom heeft, en toch tenminste wortelt
in de opvattingen van de hervormers. Verbondstheologie en Calvinisme
worden door velen als twee woorden voor dezelfde zaak beschouwd,
maar zij zijn beslist niet synoniem !
Verbondstheologie komt niet voor in de werken van Calvijn, Melanchton,
Luther of Zwingli ! Zij hadden weliswaar heel wat te vertellen over het
verbond tussen God en de mens, maar dat maakt hen geen
verbondstheologen !
De algemeen erkende grondlegger van de verbondstheologie was
Johannes Coccejus, (1603 - 1669), hoogleraar te Franeker sinds 1636
en na 1650 te Leiden. "Hij werkte de leer van het verbond, gelijk deze
door andere Gereformeerde theologen was uiteengezet, uit tot de z.g.n.
foedraal -of verbondstheologie". (Prof. Dr. D. Nauta)
"Zijn grote levensdoel was de theologie terug te leiden tot de Bijbel als
haar enige levende bron, en haar te voorzien van een vitaal Bijbels
fundament. Hij geloofde zo'n basis gevonden te hebben in het idee van
een tweevoudig verbond van God met de mens ... Zo werd hij de auteur
van de verbondstheologie”. (John Henry Kurtz).
Coccejus publiceerde zijn ideeën in 1648. Verbondstheologie is dus van
postreformatorische oorsprong. Het begon als reactie tegen extreem
Calvinisme (predestinatie), maar werd al spoedig door het Calvinisme
ingelijfd, zodat de huidige verbondstheologie gebaseerd is op de werken
van zowel Calvijn áls Coccejus, maar het is deze laatste, die het
ontwikkelde en systematiseerde, terwijl Herman Witsius (1636 - 1708)
het tot uitgangspunt maakte bij de verklaring van de Bijbel. Dit alles wil
natuurlijk niet zeggen, dat er vóór de tijd van Coccejus geen
denkbeelden onder de kerkvaders leefden, die geheel of gedeeltelijk
passen in de verbondsgedachte, maar zij werden pas in de zeventiende
eeuw gesystematiseerd tot wat sindsdien de verbondstheologie
heet !
Precies zo is het ook gesteld met het dispensationalisme. Onder de
kerkvaders treft men vele opvattingen en uitspraken aan, die zo zouden
kunnen zijn geciteerd uit de werken van onze eigentijdse
dispensationalisten.
"Henoch, Noach en al die anderen, die niet besneden waren, noch de
sabbath vierden, behaagden God, terwijl God door andere leiders en
door het geven van de wet eiste, dat hen die leefden tussen de tijden
van Abraham en Mozes besneden zouden worden, en later de sabbath
zouden onderhouden. . ." (Justinus de Martelaar).
En wat te denken van deze:
"Het evangelie is viervoudig (bedoeld zijn de vier evangeliën), zoals ook
de handelwijze van de Heer. Daarom werden er vier verbonden gegeven
aan het menselijk geslacht : Eén vóór de vloed onder Adam, de tweede
ná de vloed onder Noach, de derde, n.l. de wet onder Mozes, de vierde
die de mens vernieuwt en alles tot zich vergadert door het Evangelie.."
(Irenaeus, 130 - 200).
Clement van Alexandrië (150 - 220) verdeelde het Oude Testament in
vier bedelingen, die hij ook zo (dispensatio) noemt, te beginnen bij resp.
Adam, Noach, Abraham en Mozes. Dit schema werd later door Samuel
Hanson Coxe (1739 - 1880) met drie Nieuwtestamentische bedelingen
aangevuld tot zeven. Ook Augustinus geeft in zijn werken blijk van
onderscheid tussen verschillende bedelingen, die hij eveneens zo
noemt.
Een van zijn meest bekende uitspraken zou zelfs in de studeerkamer
van een dispensationalist niet misstaan : “Onderscheidt de tijden, en
de Schrift is in harmonie met zichzelf “.
Hoewel zij bedelingen onderscheidden, waren deze kerkvaders echter
geen dispensationalisten, zo min als iemand die Gods verbonden met de
mens onderscheidt daarom een verbondstheoloog is. Maar zoals
Coccejus in de zeventiende eeuw bepaalde opvattingen systematiseerde
tot de verbondstheologie, met het verbond als leidend beginsel, zo
werden in diezelfde zeventiende eeuw bepaalde opvattingen
gesystematiseerd tot dispensationalisme, met het onderscheid der
bedelingen als "vitaal Bijbels fundament". De eerste die dat deed, was
Pierre Poiret (1646 - 1719), die zijn zesdelige werk publiceerde in
Amsterdam in 1687. Het droeg als titel "L'Oeconomie Divine" (De
Goddelijke Huishouding; oeconomie - oikonomia - bedeling). Dit werk
begon net als dat van Coccejus als reactie en aanvulling op de
Calvinistische leer der predestinatie, maar groeide uit tot een vrij
complete systematische theologie. Poirets schema der bedelingen ziet er
als volgt uit :
1. Adam tot Noach
2. Noach tot Mozes
3. Mozes tot David
4. David tot Christus
5. De Gemeente
6. Afval en verdrukking
7. Het Millennium ("1000 - jarig Rijk").
Zonder twijfel was Poiret in alle opzichten een dispensationalist in de
huidige zin van het woord: hij maakte onderscheid tussen Israël en de
Gemeente; hij verwachtte de terugkeer van Israël tot haar God en haar
land; hij verwachtte de wederkomst van Christus, voorafgaande aan het
Millennium, waarin Christus lichamelijk op aarde aanwezig zou zijn om
met Zijn heiligen te heersen; hij verwachtte de komst van de antichrist en
twee opstandingen. En dat in 1687 !
“A COMPLEAT HISTORY OR SURVEY OF ALL THE
DISPENSATIONS"
is de titel van een tweedelig werk van de hand van
John Edwards (1639 - 1716). Zoals de titel al zegt, gaf ook hij eenvolledige opsomming en verklaring van alle bedelingen van de
oorspronkelijke schepping tot de komst van de nieuwe schepping.
Enigszins vereenvoudigd geeft zijn schema het volgende beeld :
1. Adam tot Noach
2. Noach tot Abraham
3. Abraham tot Mozes
4. Mozes tot Christus
5. De Gemeente
6. Afval en verdrukking
7. Het Millennium.
Een derde dispensationalist van het eerste uur was Dr. Isaac Watts
(1674 - 1748), die overigens de meeste bekendheid kreeg als
tekstdichter. daar hij enige honderden geestelijke liederen op zijn naam
heeft staan. Die activiteit heeft hij gemeen met bijv. J.N.Darby en Joh. de
Heer.. Als theoloog is Watts de auteur van een werk over de bedelingen,
waarin hij zegt : "Al deze bedelingen (huishoudingen) van God kunnen
gezien worden als verschillende religies of tenminste verschillende
vormen van godsdienst, ingesteld voor de mens in de opeenvolgende
eeuwen der wereld". Hier volgt zijn schema :
1. Adam tot de zondeval
2. Zondeval tot Noach
3. Noach tot Abraham
4. Abraham tot Mozes
5. Mozes tot Christus
6. De Gemeente.
Watt's schema gaat niet verder dan de Gemeente, omdat hij het
Millennium niet als een bedeling beschouwde. Verder komt het geheel
overeen met dat van Scofield. Het schema van Scofield is dus niet
afgeleid van dat van Darby, zoals zo dikwijls beweerd wordt, maar is
volledig identiek aan dat van Isaac Watts !
De drie hierboven genoemde werken zijn dispensationalistisch van opzet
en hebben de bedelingen zelf als onderwerp. Het is dan ook zeer
merkwaardig, dat deze mannen en hun werken zowel door vriend als
vijand vergeten worden. Wanneer gezegd wordt, dat Darby en Scofield
de grondleggers zijn van het dispensationalisme, is dat ook daarom zo
vreemd, omdat deze beiden zelf geen enkel werk over de bedelingen als
zodanig geschreven hebben ! De verzamelde werken van Darby (1800 -
1882) beslaan zo'n veertig delen van elk zeshonderd bladzijden, maar uit
al die werken van hem is slechts met moeite een bedelingenschema te
kristalliseren ! Het nu volgende schema van Darby geef ik dus onder
voorbehoud :
1. Adam tot Noach
2. Noach tot Abraham
3. Abraham tot Mozes
4. Mozes tot de ballingschap
5. De ballingschap tot Christus (tijden der heidenen)
6. De Gemeente
7. Het Millennium.
De man die veruit het meest heeft bijgedragen tot de verspreiding van
het dispensationalisme, is echter Dr. Cyrus Ingerson Scofield (1843 -
1921). Zijn schema is het bekendst geworden, doordat hij het
publiceerde tussen de kanttekeningen in zijn "Scofield Reference Bible",
waardoor het een gezag verkreeg alsof het de Bijbel zelf betrof. Zoals
gezegd is zijn schema in wezen volkomen gelijk aan dat van Watts.
Hoeveel gezag dit schema van Scofield ook gekregen heeft, zelf heeft hij
in zijn spaarzame overige werken nooit veel nadruk gelegd op het
onderscheiden der bedelingen.
Wat voor hem en de meeste andere dispensationalisten veel belangrijker
was, is het onderscheid, dat God in Zijn Woord maakt tussen Israël, de
Gemeente en de volkeren. Een onderscheid, dat niet door Scofield is
uitgevonden, maar dat door de eeuwen heen gekend en erkend werd.
Hoewel natuurlijk Darby een grote invloed had en heeft, is de bewering,
dat het dispensationalisme zijn oorsprong vindt bij Darby en
gepopulariseerd werd door Scofield, die het van hem overnam, historisch
absoluut onjuist. De grote lijn in de ontwikkeling van het
dispensationalisme loopt van Poiret via Edwards en Watts naar Scofield,
die het complete schema van Watts ongewijzigd overnam en aanvulde
met het Millennium, waarin Watts wel geloofde, maar waarin hij geen
bedeling zag.
We zien dus, dat het dispensationalisme bepaald niet van Darby
afkomstig is. In de eerste plaats omdat het zwart op wit reeds bestond in
de zeventiende eeuw en in de tweede plaats, omdat de hoofdstroom van
het dispensationalisme overstapt van Watts op Scofield en Darby daarbij
gewoon wordt gepasseerd.
Tevens zien wij, dat dispensationalisme en verbondstheologie gelijktijdig
ontstonden in de zeventiende eeuw als reactie op extreem Calvinisme,
zodat in principe noch de verbondstheologie, noch het
dispensationalisme Calvinistisch zijn. Verbondstheologie en Calvinisme
hebben elkaar echter vrij spoedig opgeslokt en zijn tegenwoordig vrijwel
synoniem. Dispensationalisme en Calvinisme zijn echter nog steeds
tegenpolen, in die zin, dat dispensationalisten proberen het Woord der
Waarheid zo recht mogelijk te verdelen, waarbij Calvinisten liever alles
voor zichzelf houden. Dat neemt overigens niet weg, dat Calvinisme en
dispensationalisme veelal dicht naast elkaar staan waar het gaat om
universeel geldende Bijbelse waarheden !
Dat veel van de historische achtergrond van het dispensationalisme,
zoals hiervoor in het kort verhaald, zo weinig bekend is onder zowel
aanhangers als tegenhangers, vindt zijn oorzaak weer in het feit, dat
dispensationalisten bepaald geen behoefte hebben aan een historische
verdediging van hun standpunten. Blijkbaar weten zij zich door de Bijbel
voldoende gesteund.
Zij beroepen zich niet op Scofield, Darby, Gray, Brookers, Coxe, Watts,
Edwards of Poiret, maar op de Bijbel zelf, het Woord der Waarheid, dat
recht verdeeld behoort te worden en daarbij geen steun of verdediging
van buitenaf behoeft.
3
WAT IS EEN BEDELING ?
Na onze korte beschouwing over het dispensationalisme in hetalgemeen en zijn historische ontwikkeling, dienen wij een belangrijke
vraag onder ogen te zien. Wanneer men gelooft in de “stelling, dat
het hele programma van God verdeeld is in zeven dispensaties of
bedelingen", zal allereerst de vraag rijzen :
"WAT IS EEN BEDELING ?".
Ter beantwoording van deze vraag wordt meestal dr. C.I.Scofield
geciteerd, die op blz. 5 van de Reference Bible schrijft :
“Een bedeling is een tijdsperióde, gedurende welke de mens wordt
getest op gehoorzaamheid aan een specifieke openbaring van de
wil van God”.
Merkwaardig is, dat zowel dispensationalisten als hun tegenstanders
zich nauwelijks bewust zijn van het feit, dat behalve Scofield nog vele
anderen definities hebben trachten te geven van een bedeling, terwijl
ook Scofield zelf nog wel het een en ander aan bovenstaande heeft
toegevoegd.
De bezwaren, die tegen het dispensationalisme worden aangevoerd,
richten zich vrijwel steeds primair tegen bovengenoemde definitie, met
als filosofie, dat indien de definitie niet houdbaar is, het gehele systeem
niet kan deugen. Voor dit doel brengt men de definitie gemakshalve
terug tot de zin : "Een bedeling is een tijdsperiode",
waarna men beweert, dat het Griekse "oikonomia", dat in onze Bijbel met
"bedeling" vertaald wordt, absoluut geen betrekking heeft op een
bepaalde tijdsduur. De Bijbelse geschiedenis zou niet in zeven
bedelingen onderverdeeld kunnen worden, omdat een bedeling met tijd
als zodanig niets te maken heeft. Zuiver taalkundig bezien is dit
volkomen juist: het woord bedeling heeft niet de betekenis van tijdperk,
maar de gevolgtrekking is nogal naïef. Een auto heeft met tijd als
zodanig niets van doen, maar hij bestaat gedurende helaas beperkte tijd.
Evenzo bestaat een bedeling gedurende een bepaalde periode. Zo goed
als het mogelijk is de levensgeschiedenis van een mens in te delen
volgens de auto's, die hij achtereenvolgens bezeten heeft ("toen reed hij
nog met die oude Daf . . ."), zo kan de wereldgeschiedenis worden
ingedeeld volgens de bedelingen die min of meer achtereenvolgens
bestaan hebben.
Het woord "oorlog" heeft betrekking op een bepaalde staat of toestand
("staat van oorlog") en niet op tijd, maar aangezien die staat van oorlog
gedurende een bepaalde tijd bestond, gebruiken we de oorlog als
tijdsaanduiding en spreken over vóór-, in- of ná de oorlog. Een koning
is taalkundig geen tijd, maar zijn regering markeert een bepaalde
tijdsperiode, en daarom spreekt de Bijbel terecht over "de dagen van
Uzzia".
Evenzo markeren de bedelingen een bepaalde tijd, omdat ze op een
bepaald tijdstip ontstonden en eventueel ophielden. Wat een bedeling
dan ook mag zijn : het is een ding en heeft met alle dingen gemeen, dat
ze gedurende een bepaalde tijd bestaan. Op grond hiervan is het dus
zeer wel mogelijk om de heilsgeschiedenis in te delen in elkaar
opvolgende bedelingen, hoewel een bedeling niet per definitie een
tijdvak is.
Ofschoon Dr. Scofield in zijn definitie ten onrechte een bedeling een
tijdsperiode noemt, heeft hij zelf dit tijdsaspect nooit benadrukt. Hij en
elke andere dispensationalist weet, dat het niet gaat om de tijd, maar om
de organisatie van die tijd ! Wanneer dispensationalisten in het kort hun
opvattingen willen samenvatten, vertellen zij meestal over zeven
bedelingen, die elkaar in de geschiedenis opvolgen, zodat ongewild de
klemtoon op dit tijdsaspect komt te liggen. Maar wanneer deze zelfde
mensen uitgebreid hun visie geven, verdwijnt dit aspect geheel en komt
de nadruk te liggen op de verschillende aard van slechts drie van de
zeven bedelingen, zonder dat daarbij direct gedacht wordt aan het feit,
dat deze drie bedelingen (wet, genade en koninkrijk) inderdaad in
verschillende tijdperken thuishoren !
De zwakte van Scofields definitie schuilt in het feit, dat een bedeling in
wezen geen tijd of "eeuw" is. Om deze reden hebben vele anderen dan
ook definities geopperd, waarin het begrip tijd niet voorkomt. Daarom is
het beslist unfair om het dispensationalisme uitsluitend op de definitie
van Scofield te beoordelen.
Een opsomming van andere definities lijkt ons hier echter niet op zijn
plaats. Van belang is slechts wat de Bijbel Zelf te zeggen heeft over een
bedeling, hoewel Die niet tegemoet komt aan onze "wetenschappelijke"
behoefte tot definiëren. Een antwoord op de vraag : 'WAT IS EEN
BEDELING ?" krijgen we niet door het bestuderen van het
dispensationalisme, maar door het bestuderen van de Bijbel, het
geopenbaarde Woord van God ! En zo hoort het natuurlijk ook.
Het woord " bedeling " is een tamelijk ongelukkige vertaling van het
Griekse "oikonomia", dat een samentrekking is van de woorden "oikos"
en "nemo". Oikos staat voor "huis", terwijl nemo "uitdelen",
"verdelen" of meer in het algemeen "beheren " betekent. Zuiver
etymologisch is een bedeling dus het beheer van een huis, of zoals het
woordenboek zegt : "het bestuur der zaken van een bewoond huis". Een
bedeling is gewoon een " huishouding". Het is bepaald niet moeilijk om
in "oikonomia" het min of meer Nederlandse "economie" te herkennen,
dat (staat)huishoudkunde betekent. Een bedeling is dus een huishouding
of economie ! Hoewel deze verklaring op zich volkomen juist is, is zij
echter nog niet volledig. Eén van de grondbeginselen van de taalstudie
zowel als van de bestudering van de Bijbel is, dat de betekenis van een
woord niet gevonden wordt in het woordenboek, maar blijkt uit het
gebruik van dat woord. Wanneer wij geïnteresseerd zijn in de Bijbelse
betekenis van het woord bedeling, kunnen we daarom beter terecht bij
een (Griekse !) concordantie dan bij een woordenboek. De Bijbel geeft
immers aan bepaalde woorden een geheel eigen betekenis, die
aanzienlijk kan afwijken van de oorspronkelijke.
Zo verschaft de bestudering van het woord "bedeling" in de Bijbel ons
nog nadere bijzonderheden, die in het woordenboek niet terug te vinden
zijn.
Het woord "bedeling" komt in de Bijbel in drie verschillende vormen voor:
1) Het werkwoord "oikonomeo" is te vinden in Luk. 16 : 2, waar het vertaald
is met "rentmeester zijn".
2) Het zelfstandig naamwoord "oikonomos" wordt vertaald met
"rentmeester", "huisverzorger" of "uitdeler" (?) en komt voor in Luk. 12 : 42;
16 : 1, 3 en 8 ; Rom. 16 : 23 ; 1 Kor. 4 : 1 en 2 ; Gal. 4 : 2 ; Tit, 1 : 7 en 1 Petr. 4 : 10.
3) Het zelfstandig naamwoord "oikonomia" wordt vertaald met
"bedeling", "uitdeling" of "rentmeesterschap" en komt voor in Luk. 16 : 2, 3
en 4 ; 1 Kor. 9:17 ; Ef. 1 : 10 ; 3 : 2 en Col. 1 : 25.
Bepaalde handschriften hebben in Ef. 3 : 9 het woord " koinonia "
(d.i. gemeenschap), hoewel later ontdekte oudere handschriften
(Sinaïticus) daar terecht het woord " oikonomia" hebben staan.
In tegenstelling hiermee hebben sommige handschriften "oikonomia" in
1 Tim. 1 : 4, hoewel onze Nederlandse vertalingen terecht zijn uitgegaan
van het meer voorkomende "oikodome " (d.i. stichting). Overigens
hebben wij hier als vanouds gebruik gemaakt van de z.g.n.
Statenvertaling, omdat de vertaling van het NBG ons voor nog grotere
problemen stelt. Het woord bedeling komt dus uitsluitend voor in de
uitspraken van de Here Jezus en de apostel Paulus met uitzondering
van 1 Petr. 4 : 10 . In de uitspraken van de Heer Zelf vinden we de
principiële bijzonderheden betreffende een bedeling, terwijl de meer
praktische toepassing er van hoofdzakelijk bij Paulus te vinden is. Uit de
woorden van de Heiland in Luk. 12 en 16 blijkt o.a. het volgende :
1.In een bedeling zijn minstens twee partijen: a) de eigenaar en b) de
rentmeester (oikonomos), die door de eigenaar is aangesteld om het
eigendom te beheren en die aan hem verantwoording verschuldigd is.
2.Een bedeling of rentmeesterschap kan opgeheven worden, wanneer
de eigenaar daar enige aanleiding toe vindt.
3.Wanneer een bedeling eindigt, betekent dit tevens, dat een nieuwe
bedeling ter vervanging van de oude kan ingericht worden: de
rentmeester moet worden vervangen.
Zonder direct in te gaan op de specifieke betekenis van deze beide
gelijkenissen, kunnen we toch stellen, dat de bovengenoemde drie
principes worden toegepast door de apostel Paulus :
1. God is de Eigenaar van het huis, terwijl de mens, als rentmeester
over Gods eigendommen, aan Hem verantwoording schuldig is.
“Alzo houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en
rentmeesters (oikonomos) der verborgenheden Gods. En voorts
wordt in de rentmeesters (id.) vereist, dat elk getrouw bevonden
worde” (1 Kor. 4 : 1 en 2).
“Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een rentmeester (id.)
Gods...." (Tit. 1 : 7).
2. Dat een bedeling kan worden opgeheven, vinden wij door Paulus
bevestigd in Gal. 4:2 “Maar hij (een kind, zie vs. 1) is onder voogden en
rentmeesters (oikonomos !) tot de tijd van de vader tevoren gesteld”
Zoals uit de gehele context blijkt, doelt hij hier op het
rentmeesterschap van de Mozaïsche wet, dat door de kruisiging en
opstanding van de Heiland werd opgeheven ! Daarom zegt hij in de
volgende verzen :
'Waar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon
uitgezonden..... opdat Hij degenen, die onder de wet waren,
verlossen zou”.
De gehele Brief' aan de Galatiërs heeft als boodschap, dat de
bedeling van de wet is opgeheven en behoort tot de geschiedenis !
3. Dat een nieuwe bedeling ter vervanging van de oude is ingegaan,
vinden we logischerwijze in het volgende Bijbelboek. In Efeze 3 kondigt
de apostel met veel nadruk de nieuwe bedeling der genade aan :
"indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods" (vs. 2)
In dit verband noemt hij twee bijzonderheden van de nieuwe bedeling :
a) Paulus heeft deze bedeling, dit rentmeesterschap, van God Zelf
ontvangen ten behoeve van ons (vs. 2), en b) In voorgaande eeuwen
was niets bekend over een "huishouding der genade" (vs. 5).Dit wordt
weer herhaald in vs. 9, waar deze bedeling de "bedeling (oikonomia, niet
koinonia) der verborgenheid" genoemd wordt, "die van alle eeuwen
verborgen is geweest in God", en die volgens vers 2 en 3 aan Paulus
voor 't eerst geopenbaard is ! In Kol. 1 : 25, 26 en 27 vinden we exact
dezelfde waarheid vermeld :"naar de bedeling van God, die mij gegeven
is aan u, ... namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle
eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn
heiligen, aan wie God heeft willen bekend maken (het was dus nog niet
bekend), welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder
de heidenen, welke is Christus onder (in) u, de hoop der heerlijkheid".
In Bijbelse zin is een bedeling dus een Goddelijke huishouding, die op
een bepaald ogenblik begint en op een bepaald ogenblik kan worden
opgeheven. Dit houdt vanzelfsprekend in, dat verschillende bedelingen
elkaar kunnen opvolgen en daardoor automatisch de heilshistorie
indelen in verschillende tijdvakken. De woorden eeuw en bedeling
houden daardoor wel verband met elkaar, maar zijn daardoor nog niet
synoniem ! Een bedeling is niet de eeuw zelf, maar de inrichting van het
tijdperk ! Het is goed om daar in ons spraakgebruik rekening mee te
houden, zodat geen onnodige misverstanden worden gewekt.
Het in werking treden van een nieuwe bedeling is blijkbaar een gevolg
van de openbaring van bepaalde nieuwe waarheden. Wanneer nieuwe
huisregels gegeven worden, ontstaat er als gevolg een ander soort
huishouding. De reeds genoemde bedeling der wet ontstond natuurlijk bij
de openbaring van de wet op de Sinaï. Maar toen na de opstanding van
Christus bekend gemaakt werd, dat de mens gerechtvaardigd kan
worden uit genade en dus buiten de wet om (Efeze 2 : 8 en 9; Rom. 3 : 28; Gal. 3 :
11), werd tevens verkondigd, dat de bedeling der wet had plaatsgemaakt
voor de bedeling der genade. Een nieuwe openbaring, die in voorgaande
eeuwen niet bekend gemaakt was, werd het fundament van een nieuwe
bedeling.
In samenhang met het bovenstaande moeten wij ons realiseren, dat een
bedeling niet noodzakelijk voor de gehele mensheid geldig is. Dit blijkt
ook uit de gelijkenis van Luk. 16, waarin niet alle mensen onderworpen
waren aan het op te heffen rentmeesterschap.
De wet werd met nadruk gegeven aan het volk, dat door God uit Egypte
verlost was, en werd slechts op anderen van toepassing, als zij ingelijfd
waren bij Israël als Jodengenoten. Uit deze werkingssfeer van een
bedeling volgt dan weer, dat het denkbaar is, dat verschillende volken of
categorieën van mensen onder verschillende bedelingen thuishoren, die
gelijktijdig in werking zijn !
Als immers slechts Israël onder de bedeling der wet stond, is het
mogelijk, dat de volken (heidenen) gelijktijdig onderworpen waren of
bleven aan een andere bedeling. De bedelingen zijn het resultaat van
specifieke openbaringen van God; wanneer die openbaringen zoals de
Bijbel zegt, inderdaad aan verschillende groepen gegeven werden, is het
zeer goed denkbaar, dat die verschillende groepen ook onder
verschillende bedelingen vallen, die naast elkaar gelijktijdig in werking
zijn. Dat dit gedurende de heilshistorie inderdaad voorkomt, zal blijken uit
de bestudering van de diverse bedelingen afzonderlijk. Hier ging het
uitsluitend over de vraag naar het wezen van een bedeling.
Op de details van de verschillende bedelingen afzonderlijk hopen wij
later nog terug te komen.
4
DE METHODE VAN BIJBELVERKLARING
HERMENEUTIEK of UITLEGKUNDE is de “wetenschap”, die zichbezighoudt met de methode of methoden van Bijbelverklaring. De
betekenis, die wij aan een bepaald Schriftgedeelte hechten, is volledig
afhankelijk van de hermeneutische beginselen, die wij voor de verklaring
van dat gedeelte gebruiken. Discussies over leerstellige
aangelegenheden blijken in de praktijk vaak nutteloos te zijn, omdat de
tegenstellingen niet direct verband houden met de leer op zich, maar
voortvloeien uit het gebruik van een verschillende hermeneutiek. Vele
Christenen weten wel iets van de leer, waarin zij geloven, maar hebben
niet de minste notie van de hermeneutische principes, waarop die leer is
gebaseerd. Zij zijn dan ook dikwijls niet in staat om hun opvattingen
vanuit de Bijbel te verdedigen. Iedereen weet immers, dat je met de
Bijbel alle kanten op kunt, getuige het ontelbare aantal verschillende
kerken, die zich allen beroepen op dezelfde Bijbel. Wat deze kerken
gemeen hebben, is de Bijbel, terwijl hun geschillen en verschillen
voortspruiten uit het gebruik van een verschillende hermeneutiek.
Hoewel naast de Bijbel de hermeneutiek de basis is voor ieder dogma en
daarom vast behoort te staan, voor men met de bestudering van de
Bijbel een aanvang maakt, ligt de theologische praktijk meestal precies
andersom. Gewoonlijk wordt aan een Bijbelgedeelte een bepaalde
betekenis toegekend, die uitstekend past in het gewenste theologische
patroon, zonder dat men zich daarbij druk maakt over de gebruikte
hermeneutiek. Dat laatste wordt overgelaten aan iemand, die daar
speciaal voor geleerd heeft, en die achteraf mag vaststellen welke
hermeneutische principes werden toegepast. Verschillende leringen zijn
dan ook niet het resultaat van een onnauwkeurige Bijbel, maar van een
verschillende en dikwijls willekeurige hermeneutiek.
Waaruit bestaat nu de dispensationalistische hermeneutiek ?
Eenvoudiger gezegd : Hoe leest en verklaart iemand, die in bedelingen
gelooft, de Bijbel ? Welke methode gebruikt hij ? Deze vraag is van het
grootste belang, omdat elke leerstelling staat of valt bij de methode van
bijbelverklaring, die toegepast werd.
Het antwoord op deze vraag is verrassend eenvoudig. Een
dispensationalist gebruikt eigenlijk helemaal geen speciale methode; hij
leest gewoon wat de Bijbel zegt en gelooft dat. Hij leest de Bijbel in
principe als ieder ander boek en gelooft in de betekenis van de
geschreven woorden. Kortom, met hermeneutiek houdt hij zich niet op,
omdat hij niet de minste behoefte gevoelt aan een speciale
verklaringsmethode, die uitsluitend van toepassing zou zijn op de Bijbel !
Hij leest de Bijbel zoals een kind een kinderboek; hij gelooft wat er staat !
En omdat het beestje toch een naam moet hebben om voor vol te
worden aangezien, wordt deze methode die van de " letterlijke interpretatie
" genoemd.
Beter zouden wij kunnen spreken van "normale interpretatie" aangezien
de letterlijke betekenis der woorden in alle talen de normale betekenis is.
Van de vele redenen, die wij zouden kunnen geven ter ondersteuning
van de letterlijke of normale schriftverklaring, willen wij er hier drie
noemen.
De eerste is een logische reden. Wanneer we geen gebruik maken van
letterlijke interpretatie, maar slechts een figuurlijke of z.g.n. geestelijke
betekenis aan de woorden van de Bijbel toekennen, kan van objectiviteit
absoluut geen sprake meer zijn. Op welke wijze zouden wij die eindeloze
reeks "geestelijke" verklaringen, die voortspruiten uit de schijnbaar
oeverloze menselijke fantasie, moeten beoordelen ? Zodra afgeweken
wordt van de normale verklaring, zal blijken, dat een theoloog met de
Bijbel inderdaad alle kanten op kan. Op die manier kan elk mens met elk
boek alle kanten op ! Dan zijn er zoveel verschillende leringen als er
verschillende bijbelverklaarders zijn. !
Slechts wanneer we vasthouden aan de normale betekenis der woorden,
is er controle op de verklaring mogelijk. Wanneer de Bijbel ons iets te
zeggen heeft, kan dit alleen maar via de normale verklaring, omdat een
figuurlijke verklaring niet te controleren of te bevestigen is. Dan blijft de
Bijbel een omstreden boek, dat geen enkele boodschap voor de mens
heeft, omdat die boodschap niet vast te stellen is. Dan zou God Zich
dermate onvoldoende aan ons geopenbaard hebben, dat er van een
openbaring geen sprake meer kan zijn.
De letterlijke of normale verklaring kan dus logischerwijze slechts de enig
juiste zijn.
De tweede reden is een theologische. De oudtestamentische profetieën
aangaande de eerste komst van de Messias, Zijn geboorte, leven. lijden,
sterven en opstanding, werden alle letterlijk vervuld. In het hele Nieuwe
Testament is in dit verband geen figuurlijke vervulling van
Oudtestamentische profetieën te vinden. Daarom bestaat er geen
Bijbelse reden om de letterlijke interpretatie van alle andere profetieën te
verwerpen.
De derde is een filosofische reden. De Schrift leert, dat "in den beginne
was het Woord" en "alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder
Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is" (Joh. 1). De gehele
schepping is voortgekomen uit het Woord, het spreken van God. "En
God zeide .... en het was alzo".
Het Woord had als doel het Wezen van God Zelf uit te drukken, en te
openbaren, niet alleen in de schepping, maar ook in de Bijbel. Wanneer
nu de openbaring van God het primaire doel van het Woord en de taal is,
dan kan slechts de normale letterlijke betekenis van het Woord van God
de enig juiste zijn. De opvatting, dat het in de Bijbel altijd of soms om
uitsluitend de z.g.n. "geestelijke" of allegorische betekenis (welke dan
wel ?) gaat, impliceert, dat de letterlijke betekenis onjuist is, en stempelt
God tot een leugenaar. Een uitsluitend figuurlijke Bijbelverklaring is
daarom in wezen godslasterlijk.
Dan is er nog de opvatting, dat de taal niet een schepping van God,
maar van de mens is, en dat de Heilige Geest niet in staat zou zijn om
de geestelijke dingen in zuiver menselijke bewoordingen te formuleren.
Dit zou de mens noodzaken om achter de tekst van de Bijbel de
eigenlijke betekenis te zoeken. Deze redenering heeft helaas veel
ingang gevonden. Vermoedelijk vindt dit zijn oorzaak in het feit, dat hier
op vrome wijze de mens op een voetstuk geplaatst wordt. Het getuigt
immers van verregaande hoogmoed om te veronderstellen, dat een
mens zou kunnen wat de Heilige Geest niet kon : n.l. het onder woorden
brengen van geestelijke waarheden.
De letterlijke of normale verklaring van de Bijbel ligt dus ten grondslag
aan het dispensationalisme, de “leer der bedelingen”. Omdat dit zo
algemeen bekend is, heeft men vaak getracht het dispensationalisme te
bestrijden, door aan te tonen, dat ook een aanhanger van de
bedelingenleer wel eens overgaat tot het z.g.n. vergeestelijken.
Hier stuiten we dan op een misverstand. In de eerste plaats moeten
bepaalde Schriftgedeelten allegorisch verklaard worden, omdat dat er
letterlijk bij staat. In zo'n geval is een allegorische verklaring niet in strijd,
maar in overeenstemming met de letterlijke betekenis. Wanneer we bijv.
lezen, dat de Heiland een gelijkenis of “allegorie ” vertelt, nemen wij dat
letterlijk, en verklaren die gelijkenis dus allegorisch. Dit laatste is
gewoonlijk niet zo moeilijk, omdat de verklaring van de gelijkenis in vele
gevallen meegeleverd wordt. Een dispensationalist vergeestelijkt daarom
in elk geval waar dat er in de Bijbel bij vermeld wordt. Zo lezen we in
Openb. 11 : 8, dat de twee getuigen gedood worden in “De grote stad,
die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte…”
Er wordt letterlijk bij vermeld, dat we de namen van die stad niet letterlijk,
maar “geestelijk” moeten verstaan. Vanzelfsprekend is het Jeruzalem,
dat hier wordt vergeleken met Sodom en Egypte, waaruit dan weer volgt,
dat de Bijbelse gebeurtenissen in Sodom en Egypte een type zijn van
nog toekomstige gebeurtenissen in Jeruzalem. Ziedaar, waarom ook een
dispensationalist “vergeestelijkt”.
In de tweede plaats kent elke taal, en dus ook de taal van de Bijbel,
uitdrukkingen die slechts een figuurlijke betekenis hebben. Wij spreken
dan van stijlfiguren. Het herkennen en verklaren van die stijlfiguren
behoort tot het verstaan van een taal in het algemeen en dus ook tot het
verstaan en verklaren van de Bijbel. Wanneer de Farizeeën bijv. worden
aangesproken met de uitdrukking "addergebroed", denkt zelfs een
dispensationalist niet, dat dit letterlijk bedoeld is. Farizeeën behoorden
wel tot een nogal vreemde soort, maar waren geen reptielen.
De uitdrukking "addergebroed" heeft hier dus een figuurlijke betekenis,
waarin de Farizeeën met adders worden vergeleken. Ook wanneer wij
iets een puinhoop noemen, zal dit slechts hoogst zelden letterlijk bedoeld
zijn ! De normale betekenis is echter voor iedereen duidelijk.
In al dergelijke gevallen is de normale betekenis een figuurlijke, en dit in
overeenstemming met alle wetten, waaraan de taal onderworpen is.
Overigens moeten wij hierbij opmerken, dat de “geestelijke” betekenis
van dergelijke uitdrukkingen wel degelijk ontleend is aan de letterlijke, en
dat zonder de letterlijke betekenis zo'n uitdrukking helemaal geen
geestelijke betekenis kan hebben. Dit brengt ons bij het verschijnsel, dat
de dispensationalist achter de letterlijke of normale betekenis van de
woorden der Schrift wis en waarachtig wel een geestelijke betekenis
onderscheidt, of die nu wel of niet in de Schrift zelf wordt aangegeven.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. De normale verklaring van het
boek Jona leert, dat deze dienstknecht van God "drie dagen en drie
nachten" in de buik van de "grote vis" heeft vertoefd. Nergens staat
vermeld, dat dit niet een geschiedenis, maar een gelijkenis was. Wij
geloven daarom in de historische betrouwbaarheid van het boek Jona.
Dit neemt echter niet weg, dat de Bijbel zelf deze historie een geestelijke
betekenis geeft en die zin toepast op de dood en opstanding van de
Here Jezus (Matth. 12 : 40) en eveneens op de ondergang en het herstel van
de Joodse natie (Hos. 6 : 3).
Het onderkennen van de geestelijke en profetische betekenis van het
boek Jona geeft echter niemand het recht om de letterlijke betekenis te
ontkennen ! Hoe zou de Heiland het teken van Jona aan "het boos en
overspelig geslacht" hebben kunnen geven, als Jona nooit bestaan zou
hebben ? Wanneer er geen letterlijke betekenis is, is er ook geen
geestelijke. Het spreekwoord "De appel valt niet ver van de boom" heeft
slechts een “geestelijke” betekenis, indien er werkelijk appelbomen
bestaan. Indien we niet geloven in de letterlijke appelboom, hoe kunnen
we dit spreekwoord dan een geestelijke betekenis geven ? Slechts
wanneer wij de letterlijke betekenis verstaan, is het mogelijk om de
diepere geestelijke en profetische betekenis te begrijpen van de
geschiedenissen en uitspraken van de Bijbel. Wanneer we de letterlijke
betekenis ontkennen, maken we ons eigenlijk belachelijk door naar een
geestelijke te zoeken, want waarnaar zoeken we dan eigenlijk ?
Juist het feit, dat de dispensationalist de gehele Bijbel in eerste instantie
letterlijk interpreteert, is er de oorzaak van dat diezelfde dispensationalist
zoveel weet t e zeggen over de geestelijke betekenis van de dingen en
gebeurtenissen
in de Bijbel. Kennis van de typologie, de symboliek, de geestelijke
betekenis van de getallen, de kennis van de geestelijke betekenis van de
tabernakel, de "scheppingsdagen", enz. wordt hoofdzakelijk gevonden
onder dispensationalisten en berust op de letterlijke betekenis van al
deze zaken. Wat is de betekenis van een type, als er geen type was, wat
de betekenis van de tabernakel als er geen tabernakel was, enz. Wat is
de betekenis van iets, dat nooit bestaan heeft ?
Juist de dispensationalist heeft weet van de geestelijke betekenis der
Schrift, omdat hij eerst de letterlijke aanvaardt. Hij erkent zowel de
letterlijke als de dikwijls meervoudige geestelijke en profetische
betekenis !
Natuurlijk is letterlijke interpretatie niet het exclusieve eigendom van het
dispensationalisme. Ongetwijfeld zullen vele orthodoxe Christenen van
harte met het voorgaande instemmen. Wat is dan het wezenlijke verschil
tussen dispensationalisten en niet-dispensationalisten ? Wat is hun sine
qua non ? Het onderscheid is gelegen in het feit, dat dispensationalisten
de normale verklaring consequent door de gehele Schrift toepassen,
terwijl niet-dispensationatisten dit niet meer doen, wanneer het aankomt
op de verklaring van de bijbelse profetieën. Zodra bijv. Israël in de
profetieën genoemd wordt. zegt men dat het “geestelijk Israël“ wordt
bedoeld, waaronder men dan de Gemeente of de Kerk verstaat.
Jeruzalem en Palestina worden dan de hemel, de troon van David wordt
de troon van God, Babel wordt de afvallige kerk, de tempel wordt het
kerkgebouw, heidenen worden ongelovigen, enz. Op deze wijze worden
profetieën die in de toekomst nog letterlijk vervuld moeten en zullen
worden, uitsluitend toegepast op de Gemeente, met voorbijzien van hun
letterlijke betekenis voor Israël en de volkeren (heidenen).
Hier komen we aan het belangrijkste kenmerk van het
dispensationalisme. Ds. Lewis Sperry Chafer vatte het als volgt samen :
"De dispensationalist gelooft, dat God door de eeuwen heen twee
plannen uitwerkt: Eén met betrekking tot de aarde met een aards
volk en aardse zegeningen (geestelijke zegeningen, die op aarde
genoten worden), d.i. Israël, terwijl het andere betrekking heeft op
de hemel met een hemels volk en hemelse zegeningen (geestelijke
zegeningen, die in wezen in de hemel (Ef. 1 : 3) genoten worden), d.i.
de Gemeente.
Hiertegenover staat de theoloog, die zijn schriftinterpretatie baseert
op de veronderstelling, dat God slechts één ding doet, n.l. het
scheiden van de goeden en de kwaden . . . wat hem noodzaakt een
geestelijke of allegorische betekenis toe te kennen aan de
profetieën betreffende Gods programma met de aarde, of dit laatste
programma zelfs geheel te negeren".
Dit onderscheid tussen Israël en de Gemeente is het belangrijkste
praktische kenmerk van het dispensationalisme en is het natuurlijke
resultaat van het hermeneutische systeem der normale of letterlijke
interpretatie.
Zowel de verbondstheoloog als de dispensationalist maken echter
gebruik van “vergeestelijking” van bepaalde Bijbelgedeelten, zo goed
als de Bijbel dat zelf doet, maar in tegenstelling tot de verbondstheoloog
doet een dispensationalist dit nooit ten koste van de letterlijke betekenis.
De dispensationalist claimt primair een letterlijke interpretatie en
secundair een daarop gebaseerde allegorische of geestelijke applicatie,
waarbij bepaalde Bijbelse beloften bijv. letterlijk betrekking hebben op
Gods aardse volk Israël , terwijl zij tevens een geestelijke toepassing of
applicatie hebben voor de Gemeente, zonder daarbij Israël van haar
beloften te beroven. Dit is een recht verdelen van het Woord der
Waarheid.
Elke theoloog, van welke richting ook, weet, dat een consequente
toepassing van de normale interpretatie - een eenvoudig geloven wat de
Bijbel zegt, zonder die eerst te verdraaien of te vergeestelijken,
regelrecht leidt tot een dispensationalistische theologie, die God de
ruimte laat voor Zijn plannen met Israël, de Gemeente en de volkeren.
Plannen, die slechts bekend kunnen zijn aan hen, die ook de Bijbelse
profetieën hun normale letterlijke betekenis geven.
5
WELKE ZIJN DE BEDELINGEN ?
Dat de Bijbel onderscheid maakt tussen verschillende bedelingen ofhuishoudingen, is een gegeven, dat door zowel verbondstheoloog als
dispensationalist wordt erkend. Zoals wij reeds eerder hebben
opgemerkt, maakt het onderscheiden van bedelingen iemand nog geen
dispensationalist !
De verbondstheoloog Louis Berkhof hanteert zelfs een schema van vijf
bedelingen, zonder daardoor dispensationalist te worden. Die schijn
vermijdt hij nadrukkelijk, door slechts twee bedelingen inderdaad zo te
noemen, waarna hij de eerste (de "oudtestamentische bedeling")
onderverdeelt in vier "fasen in de openbaring van het genadeverbond".
Het onderscheiden van bedelingen is blijkbaar wel degelijk een
bezigheid van beide partijen. De basiskenmerken van het
dispensationalisme zijn echter :
a. De consistente toepassing van de letterlijke of normale interpretatie,
met als gevolg daarvan ;
b. Het maken van onderscheid tussen Israël, de Gemeente en de
volkeren (heidenen).
Vanuit deze positie lijkt de vraag naar de namen van de bedelingen en
hun juiste aantal minder belangrijk. Een bedelingenschema is immers
niet de basis voor de verklaring van de Bijbel, maar een resultaat van
onbevooroordeelde Bijbelstudie. Bestudering van de Schrift behoort niet
ondernomen te worden met een bepaald bedelingenschema als
uitgangpunt, maar leidt tot een bepaald schema. Het schema, dat
iemand hanteert, is daarom afhankelijk van de methode van
Bijbelverklaring (hermeneutiek) en van iemands definitie van een
bedeling. Vandaar dat ook een verbondstheoloog tot een schema kan
komen ! Dat de vraag naar het enige juiste bedelingenschema niet
fundamenteel is voor het dispensationalisme, blijkt uit twee opmerkelijke
feiten.
In de eerste plaats hebben vele "voormannen" van het
dispensationalisme in de loop der tijden ieder hun eigen schema
opgesteld en gepubliceerd, zonder daarbij wezenlijk met elkaar van
mening te verschillen. Hun schema's waren weliswaar verschillend, maar
daardoor werden zij absoluut geen tegenstanders van elkaar ! Dit laatste
werd veroorzaakt doordat zij de namen en het juiste aantal van de
bedelingen niet van principieel belang achtten.
In de tweede plaats hebben anti-dispensationalisten de grote
verscheidenheid van bedelingenschema's nooit aangevat als argument
tegen het dispensationalisme. Het is immers zeer voor de hand liggend
om te betogen, dat die vele schema's slechts kunnen ontstaan door het
ontbreken van voldoende Bijbelse grond en dat daarom de Bijbel ook
niet voldoende grond biedt aan het dispensationalisme in het algemeen.
Het vrijwel ontbreken van dit soort anti-dispensationalistische
argumenten, bewijst dat ook zij de kwestie van het juiste schema van
minder belang achtten.
Opvallend is bovendien, dat mensen als J.N.Darby, die doorgaat voor
één der grondleggers van het dispensationalisme en Dr. E.W.Bullinger,
die als "ultra-dispensationalist" te boek staat, nooit hun eigen
bedelingenschema hebben gepubliceerd. Dit toont eens te meer aan,
hoe weinig waarde zij hieraan hechtten. Hiertegenover staat het
verschijnsel, dat sommigen bij verschillende gelegenheden een
verschillend schema hanteren. Zo gebruikt mijn vader vrijwel steeds het
schema, dat door Watts en Scofield bekend is geworden, terwijl hij in zijn
werk “Het leven van Jozef” (Uitg. "Het Morgenrood") een schema
bespreekt, waarin de bedeling der wet en die der belofte samen de
"bedeling van Israël" genoemd worden. Tevens wordt daarin ruimte
gelaten voor een bedeling van de grote verdrukking. Ook hij geeft er hier
blijk van, het onderscheiden der bedelingen op zich belangrijker te
achten, dan het zoeken naar een schema dat voor honderd procent
Bijbels gefundeerd zou kunnen worden genoemd. Zoals gezegd is deze
ruime opvatting de meest gangbare onder de aanhangers van de
"bedelingenleer".
De vraag naar het juiste aantal en de aard der afzonderlijke bedelingen
is niettemin wel degelijk een beschouwing waard, omdat het
dispensationalisme toch steevast gepresenteerd wordt aan de hand van
één of ander schema. Daarom geven wij hierbij een overzicht van de
belangrijkste schema's, zoals die in de loop der tijd gepubliceerd werden.
Het schema van Watts en Scofield is algemeen bekend, en kan
bestudeerd worden aan de hand van het 'Bijbels Panorama", dat
verkrijgbaar is bij "Het Morgenrood", compleet met kleurige kaarten en
verklaring. Het schema van Philip Mauro werd oorspronkelijk
gepubliceerd in zijn werk "De dag des Mensen" en in het Nederlands
uitgegeven bij Kok, Kampen, doch is bij mijn weten nog slechts
antiquarisch verkrijgbaar. Ditzelfde schema wordt echter op gelijke wijze
geïllustreerd en verklaard in "Van eeuwigheid tot eeuwigheid", door
A.E.Booth en wordt uitgegeven door Medema te Apeldoorn. Voorts ben
ik zo vrij geweest om in de laatste kolom van het overzicht mijn eigen
schema weer te geven. Gemakshalve zijn de bedelingen in de
verschillende schema's genummerd.
Dat wil niet zeggen, dat de opstellers waarde hechtten aan het cijfer,
waarmee zij een bepaalde bedeling aangaven. De getallen dienen
uitsluitend ter onderscheiding en staan in de plaats van de namen die
men aan de bedelingen gaf. Dit geldt echter niet voor het laatste
schema, daar ik van mening ben, dat de getallen van de Bijbel wel
degelijk een typologische of geestelijke betekenis hebben. Op die manier
behoort bijv. de typologische betekenis van het getal vijf overeen te
komen met de aard en het karakter van de vijfde bedeling, enz.
De nummering van de bedelingen in de overige schema's heeft dus geen
enkele typologische betekenis.
Hoe komt men nu tot de vaststelling van het juiste schema ?
Hoe Scofield precies tot zijn schema kwam, afgezien van het feit, dat het
in wezen identiek is aan dat van Watts, heeft hij nergens verklaard.
Anderen hebben dat bij mijn weten ook nooit gedaan. Wanneer zij meer
belang gehecht hadden aan het juiste schema, zouden zij ongetwijfeld
breedvoerig uiteengezet hebben, hoe zij tot hun opstelling gekomen zijn.
Ook hier zien wij weer, hoe weinig zij hechtten aan hun eigen schema.
Hoe is dit fenomeen te verklaren ?
Ongetwijfeld wordt het veroorzaakt door de schaarsheid van de Bijbelse
gegevens over het merendeel der bedelingen, wanneer wij die zuiver als
geschiedkundige perioden beschouwen. Uitgaande van het schema van
Scofield zien wij, dat vier van de zeven bedelingen voorbij waren, toen
de Exodus begon. De eerste vier bedelingen worden dan beschreven in
het eerste Bijbelboek, terwijl de overige drie de gehele rest van de Bijbel
beslaan ! Daarom tilde Scofield niet zwaar aan zijn eerste vier
bedelingen, maar legde hij met de Bijbel de nadruk op de volgende
bedelingen der WET, der GENADE en het KONINKRIJK. Deze drie
nemen het grootste deel der Schrift in beslag en het onderscheiden van
deze drie is dan ook terecht de inhoud van het grootste gedeelte der
dispensationalistische literatuur.
Dat dit inderdaad de gemeenschappelijke factor is, blijkt in een
oogopslag uit het overzicht. Allen, met uitzondering van Philip Mauro, die
helaas in latere jaren het dispensationalisme de rug toekeerde,
onderscheiden het begin van een nieuwe bedeling respectievelijk bij de
zondvloed, bij de uittocht uit Egypte (de wet), bij de opstanding van
Christus en bij de wederkomst van Christus.
Dit komt op het overzicht tot uitdrukking in de vier doorgaande
horizontale lijnen. Over vijf bedelingen zijn allen het dus met elkaar eens.
De andere gemeenschappelijke factor is, dat allen komen tot een totaal
van zeven bedelingen. Om aan dit totaal van zeven te komen, is het
noodzakelijk om binnen de reeds genoemde vijf bedelingen, die immers
reeds de gehele menselijke historie omvatten, onderverdelingen aan te
brengen. Men moet dus zoeken naar nog twee bijzondere
gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis, die het begin van een nieuwe
bedeling zouden kunnen markeren. De meest voor de hand liggende zijn
: de zondeval van Adam (6x), het verbond met Abraham (6x), de grote
afval, eventueel gepaard gaande met de opname van de Gemeente (4x)
en de komst van de nieuwe schepping (2x).
Opmerkelijk is, dat alle bedelingenschema's een totaal van zeven te zien
geven. De enige verklaring voor dit verschijnsel is, dat iemand die zijn
Bijbel kent, en enig begrip gekregen heeft van de orde en de systematiek
die daarin voorkomt, wel tot het aantal van zeven moet komen, ook
zonder dat de Schrift dit uitdrukkelijk vermeldt. Een betere verklaring is
er niet, en is onzes inziens ook niet nodig. Hoewel ons overzicht een
totaal van negen verschillende schema's vertoont. is er dus toch een
zeer grote mate van overeenkomst. Allen hebben vijf bedelingen
gemeenschappelijk en een totaal van zeven !
De grote mate van overeenkomst tussen de schema's is
vanzelfsprekend het resultaat van Bijbelstudie, want hoewel de Bijbel
slechts twee bedelingen als zodanig met name noemt, zijn de andere
wel degelijk in de Bijbel aangegeven. De voor ons zelf meest belangrijke
wordt genoemd in Efeze 3 : “de bedeling der genade Gods”.
Zelfs verbondstheologen zijn met ons eens, dat deze uitdrukking staat
voor deze tegenwoordige tijd, de tijd tussen de eerste en tweede komst
van Christus. Deze bedeling der genade begon echter pas na de
opstanding van Christus. In Rom. 6 en 7 worden de dood en opstanding
van de Heiland in verband gebracht met het einde van de wet en de
openbaring van de genade. Wet en genade worden tegenover elkaar
geplaatst
... gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade" (Rom. 6 : 14).
Wanneer dan genade de naam is van een bedeling, dan moet ook "wet"
de aanduiding van een bedeling zijn, en wel van degene die onmiddellijk
aan de genade voorafging. De bedeling van de wet ontstond uiteraard bij
de komst van de wet op de Sinaï. Zo hebben wij al twee bedelingen. Een
gelijksoortig Schriftgedeelte vinden we in Gal. 3 en 4, waar de wet
gesteld wordt tegenover de belofte aan Abraham, die 430 jaar aan de
wet voorafging. Ziedaar de bedeling der belofte. Voorts is het niet
moeilijk om in het verbond tussen God en Noach de aanvang van de
voorafgaande bedeling te ontdekken (Gen. 9 : 1 - 17). De "Huisregels", die
Noach daar ontving, wijken aanzienlijk af met Gods verbond met Adam,
zodat we terecht van een nieuwe huishouding of bedeling mogen
spreken. Of we ook de zondeval van Adam moeten zien als de aanvang
van een nieuwe bedeling, is afhankelijk van wat we onder een bedeling
verstaan. Wanneer we een bedeling inderdaad zien als een huishouding,
dan moeten we ook hier een nieuwe bedeling onderscheiden. De
huishouding die vóór de zondeval bestond, werd immers drastisch
gewijzigd door de uitdrijving uit de hof en de daarmee gepaard gaande
verandering van levensomstandigheden van de mens. Op deze simpele
wijze komen we tot de volgende bedelingen:
a. Van de schepping tot de zondeval.
b. Van de zondeval tot de zondvloed.
c. Van de zondvloed tot het verbond met Abraham.
d. Van Abraham tot de uittocht uit Egypte (Sinaï).
e. Van de uittocht tot de opstanding van Christus.
f. Van de opstanding van Christus tot de opname van de Gemeente.
Deze laatste bedeling behoeft enige toelichting. In de meeste schema's
loopt deze bedeling tot aan de wederkomst van Christus, waaronder
men dan gewoonlijk Zijn verschijning op de Olijfberg verstaat. Naar onze
mening eindigt deze bedeling echter bij de eerste fase van de reeks
gebeurtenissen, die in de Schrift worden samengevat onder de
uitdrukking "de toekomst (parousia) des Heren". Deze term slaat niet op
een enkele gebeurtenis, maar op een hele reeks gebeurtenissen
(parousia = aanwezigheid). Deze eerste fase van de wederkomst van
Christus is ongetwijfeld Zijn komst in de lucht om de Zijnen tot Zich te
nemen (1 Thess. 4 : 15 - 17). Verder leert de Schrift, dat alleen in deze
bedeling der Genade de Gemeente gebouwd wordt. Hieruit volgt, dat
deze bedeling eindigt, wanneer de voltooide Gemeente wordt
opgenomen ten hemel !
Wat de toekomst betreft, spreekt de gehele Schrift - inclusief de brieven
van Paulus en de Openbaring van Johannes over de nog toekomstige
bedeling van het Messiaanse Rijk. Uit Daniël 9 en vele andere profetieën
blijkt echter dat dat Koninkrijk niet terstond na de opname van de
Gemeente zal beginnen, maar dat er een periode van minstens zeven
jaar (de "zeventigste week" van Daniël) zal verlopen tussen de opname
van de Gemeente en de definitieve vestiging van het Messiaanse Rijk
door het binden van Satan (Openb. 20). Naar veler mening zal die periode
echter veertig jaar duren Aangezien de bedeling der genade ophoudt bij
de opname van de Gemeente en,de bedeling van het Koninkrijk nog niet
onmiddellijk zal beginnen, moet de tussenliggende periode van minstens
zeven jaar en met een maximum van veertig, plaats bieden aan een
zelfstandige bedeling. Ongetwijfeld is deze relatief korte bedeling de
"bedeling van de volheid der tijden" uit Efeze 1 : 10.
Zo kunnen we dan aan de bovengenoemde reeks de volgende
huishoudingen toevoegen:
g. Van de opname der Gemeente tot het binden van Satan.
h. Van het binden van Satan tot de nieuwe schepping (Openb. 21, 22).
Volgens deze korte uiteenzetting komen we aan een reeks bedelingen,
die ieder afzonderlijk in de meeste schema's van ons overzicht
voorkomen. Of deze reeks inderdaad juist is, kan natuurlijk slechts
blijken uit de bestudering van de bedelingen afzonderlijk en uit de
bestudering van hun onderlinge samenhang.
6
DE SYMBOLIEK DER SCHEPPING
Wanneer wij de bedelingen zien als een reeks van zeven opeenvolgendetijdperken, komt al snel de gedachte op, dat er verband zou kunnen
bestaan tussen deze bedelingen en de zeven dagen der schepping uit
Genesis 1. Voorzover mij bekend, was Dr. Philip Mauro de eerste, die
een dergelijke zienswijze publiceerde in "De dag des Mensen"(1908) De
zeven dagen der schepping zouden dan typen zijn van de zeven
bedelingen.
Genesis 1 is dan niet alleen een verslag van de wording der wereld,
maar tevens de inhoudsopgave van de Bijbel ! Aangezien alles in de
oude schepping een type is van de nieuwe schepping, moeten wij
concluderen, dat de nieuwe schepping precies als de oude tot stand
komt in zeven fasen ! Deze zeven fasen zijn dan de zeven bedelingen.
Wanneer wij ons nu bepalen bij de Bijbelse
scheppingsgeschiedenis, ontmoeten wij een even populaire als
diepgewortelde misvatting, die zich kan beroemen op een lang verleden
en die oorspronkelijk is ontstaan uit een compromis tussen Goddelijke
openbaring en de legenden der heidense kosmogonie.
De klassieke dichter Hesiodus zegt ons, dat het eerste wat bestond
"Chaos" was; dat is volgens de etymologie de stille en lege vruchtbodem
voor geschapen materie. Maar spoedig verloor het woord zijn strikte
betekenis en werd gebruikt voor de ruwe en vormloze materie, waaruit
de hemelen en de aarde verondersteld werden geschapen te zijn.
Ovodius beschrijft het als volgt : "Er was in het hele universum slechts
één natuurlijke verschijning : dit wordt genoemd "Chaos", een vormloze,
verwarde massa" (Metamorfoses 1 6, 7). In zijn "Fasti" laat hij Janus, die hij
met Chaos identificeert, als volgt spreken:
"De klassieken noemden mij gewoonlijk Chaos, want ik ben een
oerwezen. Ziet van welk een ver verwijderde eeuw ik de
gebeurtenissen zal verhalen. Deze lucht zit vol licht, en de drie
overgebleven elementen vuur, water en aarde, waren een
verwarde massa. Zodra deze massa gescheiden werd door de
tweedracht tussen haar componenten en verdreven was naar
nieuwe posities, steeg het vuur omhoog; een plaats nader tot de
aarde ontving de lucht; de aarde en de zee vestigden zich op de
bodem. Toen nam ik, die slechts een vormloze massa geweest
was, vorm en ledematen aan, een God waardig" (Fasti 1 : 103 - 112).
Volgens deze cosmogonieën van Griekenland en Rome ontstond het
universum dus uit Chaos. Uranus werd geacht de eerste oppermachtige
God geweest te zijn, maar hij werd gedreven door zijn zoon Cronos of
Saturnus, die later dezelfde behandeling onderging door zijn zoon Zeus
of Jupiter. Chaos was het eerste wat bestond en daarna ontstond de
reeks vergankelijke goden. Deze leer, oud en verbreid als zij reeds was
in de dagen van onze Heer, beïnvloedde zowel de echte als de valse
Christenen in hun interpretatie van het eerste hoofdstuk van de Bijbel. Zij
menen immers, dat het eerste vers de schepping weergeeft van een
vormeloze massa elementen, waaruit gedurende zes dagen de hemel en
de aarde gevormd werden. Het tweede vers zou dan een beschrijving
geven van deze materie, voordat God deze massa vormde. Hun mening
leeft helaas voort tot in onze dagen, hoewel die, zoals wij nu heel in het
kort zullen zien, bepaald niet door de Bijbel wordt ondersteund.
Het gaat ons om de zinsnede :”De aarde nu was woest en ledig, en
duisternis was op de afgrond”. Voor de duidelijkheid geef ik hier de
Hebreeuwse tekst :
"WE-HAARETS HAYTHA TOHU WA-BOHU
WE CHOSHECK AL-PNE THOM".
WE CHOSHECK AL-PNE THOM".
Het woordje WE of WA is zo ongeveer het enige Hebreeuwse
voegwoord en wordt in het algemeen vertaald met "en" of, zoals bijv. in
Gen. 2 : 17, met "maar", afhankelijk van het verband, waarin het wordt
gebruikt. Volgens het Hebreeuws zowel als de meeste andere talen
bewijst dit woordje "en", dit voegwoord, dat het voorgaande vers (vers 1)
geen samenvatting kan zijn van dat wat volgt, maar een verslag van de
eerste gebeurtenis uit een reeks. Als het eerste vers louter een
samenvatting was van wat volgt, zou het tweede vers het feitelijk begin
zijn van de geschiedenis en daarom zeker niet beginnen met een
voegwoord ! Maar aangezien vers twee desalniettemin begint met het
voegwoord "en" of "maar" , vertelt het iets wat plaats vond ná vers 1,
dus ná de schepping van de hemelen en de aarde. Deze strekking van
"WA" hebben de vertalers blijkbaar begrepen en omdat die niet
overeenkwam met de heersende opvattingen, hebben zij het deze keer
bij uitzondering "vertaald" met “nu”.
Het woord HAARETS betekent eenvoudig : “de aarde”. Hoewel in vers 1
gesproken wordt over de hemelen en de aarde, spreekt vers 2 nog
uitsluitend over de aarde. Ook hieruit blijkt de tegenstelling tussen vers 1
en 2.
Maar wat gebeurde er met de aarde, nadat God haar geschapen had ?
Onze vertaling zegt, dat de aarde woest en ledig was. Het woord
HAYTHA, hier vertaald met "was" wordt echter in bepaalde gevallen
gebruikt met een enkelvoudige vierde naamval in de betekenis van
"worden" of "gemaakt worden". Een bekend voorbeeld hiervan vinden wij
in de vrouw van Lot, waarvan gezegd wordt : "zij werd een zoutpilaar"
(Gen. 19 : 26).
Overigens zijn de werkwoorden "zijn" en "worden" ook in onze westerse
talen dikwijls synoniem. De juiste vertaling moet ook hier uit het verband
blijken. Alleen al het gebruik van het woordje “WA” toont aan, dat de
toestand van Gen. 1 : 2 niet de toestand onmiddellijk na de schepping
zelf kan zijn, maar eerst later ontstaan is. Daarom behoort het begin van
vers 2 vertaald te worden met : "Maar de aarde werd TOHU WABOHU..."
De laatste uitdrukking wordt vertaald met "woest en ledig". Dit is echter
niet de exacte betekenis van het Hebreeuws, maar een illustratie van de
"Chaoslegende". Fürst geeft "ruïne" , "verwoesting" of "ontvolking" als
de juiste betekenis van het zelfstandig naamwoord, dat vertaald werd
met "woest". Het tweede woord betekent: "ledigheid" of "dat wat leeg
is". In slechts twee andere Schriftgedeelten worden deze beide woorden
samen genoemd en in beide gevallen wordt deze uitdrukking gebruikt
om de verwoesting aan te duiden, die veroorzaakt werd door de
uitstorting van de wraak van God.
Na een vreselijke beschrijving van de val van Edom op de "dag der
wrake" vinden we in Jesaja de uitdrukking : “Want Hij zal een richtsnoer
der woestheid over hen trekken en een richtlood der ledigheid”.
Hier zijn de woorden "woestheid" en "ledigheid" in het Hebreeuws
dezelfde woorden als die welke in Gen. 1 : 2 worden gebezigd. De
betekenis is, dat precies zo als de architect nauwkeurig gebruik maakt
van meetinstrumenten om het bouwwerk op te richten, zo zal God de
ruïne construeren.
De betekenis van de woorden is in dit vers zonneklaar !
Het tweede Schriftgedeelte is zelfs nog duidelijker. In de beschrijving van
de vernietiging van Juda en Jeruzalem vergelijkt Jeremia dit met de
pré-adamitische verwoesting van Gen. 1 : 2, wanneer hij uitroept :
"Ik zag het land aan, en ziet, het was woest en ledig; ook naar de hemel
en zijn licht was er niet. Ik zag de bergen aan, en ziet, zij beefden; en al
de heuvelen schudden. Ik zag, en ziet, er was geen mens;
en alle vogelen des hemels waren weggevlogen. Ik zag en ziet, het
vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren afgebroken,
vanwege de Here, vanwege de hittigheid Zijns toorns". (Jer. 4 : 23 - 26).
We zien dus, dat het woord TOHU "dat wat verwoest en ontvolkt is"
betekent, en BOHU "dat wat leeg is" , eveneens met verwijzing naar de
verdwijning van alle leven ("Ik zag, en ziet, er was geen mens .... ")Maar
als er nog meer bewijs nodig is om aan te tonen, dat ons vers geen
beschrijving geeft van een chaotische massa, die aanvankelijk door God
geschapen werd en pas later gevormd, dan hebben wij een directe en
positieve verzekering van dat feit in Jes. 45 : 18, waar staat dat God de
aarde niet als "een TOHU" heeft geschapen (vertaald met "baaierd" of
"tevergeefs" !). Dat woord kan daarom nooit gebruikt worden om de
eerste toestand van de aarde te beschrijven, ongeacht de juiste
betekenis van het woord. Overigens verwijst ook dit vers naar de
afwezigheid van leven in verband met TOHU.
De volgende woorden van Gen. 1 : 2 luiden volgens de vertaling :
"... en duisternis was . . .". Het Hebreeuws geeft hier echter alleen WECHOSHECK,
dat te vertalen is met "... en duisternis. . . .".
Het woordje "was" komt hier in de grondtekst helemaal niet voor en ik zie
niet de minste noodzaak om het in te voegen in de vertaling ! Het is
duidelijk, dat hier achtereenvolgens drie zelfstandige naamwoorden
worden gebruikt om de toestand te beschrijven, waarin de aarde
terechtgekomen was.
"Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en duisternis . . "
Dan volgen de woorden AL – PNE – THOM. AL is vertaald met "op" en
THOM met "de afgrond". Het woord PNE is in de vertaling zelfs helemaal
weggelaten, maar wordt meestal vertaald met "aangezicht". De
werkelijke betekenis is in feite veel ruimer : het heeft niet slechts
betrekking op de buitenkant van het menselijk hoofd, maar op alle
uiterlijke en kenbare dingen en is daarom synoniem met "verschijning".
Dit komt wel heel bijzonder tot uitdrukking in het verband tussen de
verschijning en werking van de "afgrond".
Het voorzetsel AL betekent "op" of "wegens". Ook in onze taal hebben
deze twee woorden in wezen nog dezelfde betekenis. Wanneer we
immers vertalen met : "Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en
duisternis op het verschijnen van de afgrond", dan blijkt duidelijk, dat er
oorzakelijk verband bestaat tussen de werking van de afgrond en de
ontstane toestand op aarde. AL moet dan ook vertaald worden met :
"wegens".
De afgrond is in de Bijbel de aanduiding voor het dodenrijk (hel of hades)
in het algemeen, maar in het bijzonder voor de woonplaats van gevallen
engelen en boze geesten die worden geregeerd door Satan. Zie hiervoor o.a.
Luk. 8:31; Openb.9:11; 17:8 ; 20:1 - 3
De correcte vertaling van het eerste deel van Gen. 1 : 2 is mijns inziens
dan als volgt: "Maar de aarde werd woestheid en ledigheid en duisternis
wegens het verschijnen van de afgrond".
Hoewel de hier geleverde vertaling van Gen. 1 : 2 volledig voor mijn
rekening komt, is de geschetste opvatting over de schepping als zodanig
binnen het dispensationalisme vrij algemeen, omdat hij het resultaat is
van de letterlijke interpretatie van niet slechts dit ene vers, maar van nog
meerdere Bijbelgedeelten, die wij hier echter niet kunnen noemen. In
wetenschappelijke kringen is deze zienswijze bekend onder de naam
"Restitutietheorie", waarover Erich Sauer schreef :
"Volgens deze zienswijze vond de val van Satan plaats tussen het eerste
en tweede vers van Gen. 1. De wereld, die oorspronkelijk volmaakt door
God geschapen was, werd een woestheid en ledigheid door de
verwoestende macht van de Boze en het daaropvolgende Goddelijke
oordeel. Het werk van de zes dagen was daarom niet de werkelijke
schepping van de wereld zelf, maar een werk van herstel" (Uit : The King
of the Earth).
Om die reden spreken wij dan ook bij voorkeur over "herscheppingsdagen".
Het woord scheppen, BARA, komt trouwens gedurende de zes
dagen uitsluitend voor in verband met de schepping van de dieren en de mens !
Deze restitutietheorie is overigens aantoonbaar ouder dan het
dispensationalisme zelf Reeds omstreeks liet jaar 1000 werd zij
aanvaard door koning Edgar van Engeland en zelfs in zijn koninklijke
wetten vastgelegd. Opmerkelijk is echter, dat in onze dagen weliswaar
weer een hernieuwde belangstelling bestaat voor het Bijbelse
creationisme, maar dat de restitutietheorie om een of andere reden wordt
doodgezwegen, hoewel zij toch beslist wel bekend is. Zelfs in de
populaire boeken van Dr. W.J.Ouweneel hebben wij nooit een spoor van
deze opvatting terug kunnen vinden, hoewel hijzelf getuigt een advocaat
er van te zijn in zijn minder bekende werk, getiteld : "Kanttekeningen bij
Genesis Eén" (Uitg. "Uit het Woord der Waarheid" - Winschoten).
Overigens is het niet moeilijk een lange lijst van dure namen en titels te
geven van mensen, die door de eeuwen heen de waarheid over
Genesis 1 hebben verdedigd. Toch willen wij dit niet doen, omdat het
ons hier niet gaat om de schepping als zodanig, maar om de structuur
van het scheppingswerk. Als Genesis 1 behalve een letterlijke eveneens
een typologische betekenis heeft, die in verband staat met de
bedelingen, is het van groot belang om eerst de letterlijke te verstaan,
om die dan typologisch toe te kunnen passen.
Wanneer we de gebeurtenissen omtrent Genesis samenvatten, ontstaat
de volgende structuur :
A. Schepping van de wereld.
B. De (zonde)val van de wereld.
C. De reeks van zeven (her)scheppingsdagen.
Deze reeks komt precies overeen met de geschiedenis van de mensheid
A. De schepping van de mens.
B. De zondeval.
C. De reeks van zeven bedelingen.
Reeds eerder hebben wij uit de Bijbel een totaal van acht bedelingen
gedestilleerd, terwijl het er eigenlijk zeven zouden moeten zijn. Dit
probleem lost zich hier echter automatisch op, wanneer wij de
bedelingen en de scheppingsdagen naast elkaar plaatsen. De vroegste
bedeling ("onschuld") eindigde immers bij de val van Adam, terwijl de
eerste dag begint na de val van de aarde in Gen. 1 : 2. Blijkbaar begint
de nummering pas na de val, zodat de bedeling die na de zondeval van
Adam aanvangt, het rangnummer 1 dient te dragen en de bedeling der
onschuld geen deel uitmaakt van de zeven, maar daaraan voorafgaat.
Dit is van groot belang vanwege de toepassing van de symbolische
betekenis der getallen. De strekking hiervan is namelijk, dat de
typologische betekenis van het getal 1 overeenkomt met de aard van de
eerste scheppingsdag en de eerste bedeling. Bovendien vinden we
diezelfde typologische betekenis terug in de zeven eerste menselijke
generaties van Adam tot en met Henoch, "de zevende van Adam" (Jud. vs.
14) en in bijv. de reeks van zeven vruchten uit Deut. 8 : 8, enz.
De bestudering hiervan toont niet alleen de juistheid van de
bedelingenleer als zodanig of van ons bedelingenschema, maar tevens
de geweldige samenhang en harmonie van het levende Woord van God,
waarin alle dingen net als in de schepping en de geschiedenis hun juiste
tijd en plaats en functie hebben.
SCHEPPING VAN DE WERELD SCHEPPING VAN DE MENS
Val van de wereld Val van de mens
1e Scheppingsdag ……………... 1e BEDELING VAN HET GEWETEN
Begint bij de val van Adam
2e Scheppingsdag ……………... 2e BEDELING VAN HET MENSELIJK BESTUUR
Begint na de zondvloed
3e Scheppingsdag ……………... 3e BEDELING DER BELOFTE
Begint bij het verbond met Abraham
4e Scheppingsdag ……………... 4e BEDELING DER WET
Begint bij de uittocht uit Egypte
5e Scheppingsdag ……………... 5e BEDELING DER GENADE
Begint bij de opstanding van Christus
6e Scheppingsdag ……………... 6e BEDELING VAN DE VOLHEID DER TIJDEN
Begint bij de opname der gemeente
7e Scheppingsdag ……………... 7e BEDELING VAN HET KONINKRIJK
Begint bij het binden van Satan
7
HET SCHEMA
Reeds eerder hebben wij laten zien, dat de zeven genummerdebedelingen aanvangen na de uitdrijving uit het Paradijs, zoals ook de
zeven genummerde (her)scheppingsdagen beginnen na de val van de
schepping in Gen. 1 : 2.
1. DE BEDELING VAN HET GEWETEN
Deze eerste bedeling loopt vanaf de zondeval van Adam en is bij degemiddelde dispensationalist bekend als "de bedeling van het geweten".
Deze naamgeving is van Dr. Scofield en ontleend aan Rom. 2 : 15.
Natuurlijk hebben andere dispensationalisten andere namen voor deze
bedeling gebruikt. in een poging om haar aard zo volledig mogelijk in de
naam uit te drukken. Hoofdzaak is evenwel, dat een naam in de eerste
plaats dient ter onderscheiding, waarbij het minder belangrijk is of de
naam wel een volledige weergave van het karakter der benoemde
dingen is ! Voorzover de Bijbel niet zelf de bedelingen bij name noemt,
zullen wij ons daarom houden aan de namen van Dr. Scofield,
aangezien die de meeste bekendheid genieten. Het belangrijkste
kenmerk van deze bedeling is, dat de mensheid nog niet verdeeld is in
volkeren, maar dat elk individu slechts persoonlijk en rechtstreeks
verantwoordelijkheid heeft tegenover God. Het gaat hier om de
persoonlijke relatie van de mens tot God en om de vraag of hij net als
Adam vóór zijn val in staat is te wandelen met God, zoals bijv. Henoch
(Gen. 5 : 22, 24). Helaas blijkt uit de geschiedenis, dat Paulus' beschrijving
van de zondige mens in Rom. 3 volkomen juist is : Hij is niet tot enig
goeds in staat, ondanks de werking van het geweten (Rom. 2 : 15) en de
belofte van het komende en overwinnende zaad van de vrouw (Gen. 3 : 15).
2. DE BEDELING VAN HET MENSELIJK BESTUUR
Na de zondvloed richt God een nieuwe bedeling in, waarin de mensgeplaatst wordt onder een menselijke overheid. Voor dat doel wordt de
mensheid verdeeld in de zeventig volkeren van Gen. 10, die elk van
Godswege een eigen land krijgen toegewezen (Gen. 10 : 5, 20 en 31) en elk
hun eigen overheid of regering hebben.
41
Vanaf de zondvloed is de mens niet slechts als individu verantwoording
verschuldigd aan God, maar ook aan de menselijke overheid, die als
Gods dienares tot taak heeft de mens op het rechte pad te houden (Rom.
13 : 4). Bovendien blijkt verder uit de Schrift, dat de volkeren als zodanig
verantwoording verschuldigd zijn aan God en daarom ook als volk
geoordeeld zullen worden bij de wederkomst van Christus, wanneer Hij
komt om over alle volkeren te regeren. De natuurlijke mens is tijdens
zijn leven daarom onderworpen aan twee verschillende huishoudingen.
De eerste houdt verband met zijn persoonlijke relatie tot God, de tweede
houdt verband met het volk, waarvan hij deel uitmaakt. Ook in deze zaak
dient als voorbeeld het volk van Israël (1 Kor. 10 : 6 en 7), dat in haar geheel
een bepaalde roeping en verantwoordelijkheid heeft, terwijl voor elke
individuele Jood hetzelfde geldt als voor een heiden : Hij moet net als
ieder ander tot geloof in de Here Jezus komen om behouden te worden.
3. DE BEDELING DER BELOFTE
Buiten deze eerste twee bedelingen van individuen en volkeren, dieklaarblijkelijk nog steeds in werking zijn, omdat er nog steeds mensen en
volkeren zijn en omdat de Bijbel nergens leert, dat deze twee
huishoudingen zijn opgeheven, begint God een nieuwe bedeling met
Abraham.
Deze derde bedeling heeft ditmaal slechts betrekking op één man, die
wordt afgezonderd van de volkeren. Hij moest gaan "uit zijn land en uit
zijn familie en uit zijns vaders huis. . . ". Nadat Abraham zich buiten zijn
eigen volk heeft laten plaatsen, treedt God met hem in een verbond, dat
door Paulus omschreven wordt als "de belofte" (Gal. 3), vanwege het feit,
dat er voor Abraham zelf geen voorwaarden aan waren verbonden.
Volgens Gen. 12 : 1 - 4 was deze belofte slechts op de persoon van
Abraham van toepassing. Eerst later blijkt de belofte erfelijk te zijn en
over te gaan op zijn nageslacht, zodat deze huishouding van de belofte
van toepassing is op een groep personen, die met elkaar verenigd zijn in
Abraham en die een bijzondere positie buiten de volkeren innemen. Dat
ook deze bedeling niet werd opgeheven bij de aanvang van de volgende,
is de strekking van Gal. 3.
4. DE BEDELING DER WET
Deze vierde bedeling werd ingericht bij de uittocht van de kinderenIsraëls uit Egypte. Bij die gelegenheid werd uit het nageslacht van
Abraham een volk geboren, dat in tegenstelling tot de overige natiën
geplaatst werd onder een door God Zelf gegeven wet. In deze bedeling
treffen we een volk, dat was toegerust met het geweten, een menselijke
overheid, de belofte dat in hen alle geslachten des aardrijks gezegend
zouden worden en met de door God gegeven wet, en dat desondanks in
alle opzichten faalde in het wandelen met God.
De geschiedenis van het volk Israël is de geschiedenis van een
ontrouwe vrouw (Ezech. 16), die niet tot enig goed in staat is. Wat dat
betreft onderscheidt zij zich dus in niets anders van de andere volkeren !
Dit is de enige bedeling, waarvan de Schrift leert, dat zij inmiddels is
opgeheven. In Rom. 7 leert Paulus, dat het volk Israël in
overeenstemming met zeer vele Schriftgedeelten in het Oude
Testament, door de Mozaïsche wet met de Here getro uwd was, en dat
dit huwelijk automatisch ten einde kwam bij de dood van de Echtgenoot,
de Heer Zelf. Daarom zegt hij ook in Rom. 10 : 4, dat Christus is het
einde der wet.
"Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon
uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij
degenen, die onder de wet waren, verlossen zou" (Gal. 4 : 4, 5).
Verder leert Paulus in Gal. 3, dat de bedeling der wet weliswaar is
opgeheven, maar dat die der belofte nog steeds van kracht is, evenals
die van het menselijk bestuur (Rom. 13 : 1 - 7) en die van het geweten (2 : 14 -
17).
5. DE BEDELING DER GENADE
Nadat de bedeling der wet eindigde bij het sterven van de Here Jezus,begon de bedeling der genade bij Zijn opstanding. Wanneer Paulus de
aard van deze bedeling bekendmaakt in Efeze 3, zegt hij in vers 6, dat
deze bedeling in feite het verlengstuk is van de bedeling der belofte,
hetgeen overeenkomt met de strekking van Gal. 3 :
". . . de heidenen zijn mede-erfgenamen (samen met het Zaad van Abraham)
... en mededeelgenoten van de belofte (aan Abraham) in Christus Jezus. . .
".
De gedachte is hier, dat de belofte gedaan werd aan Abraham en Zijn
Zaad, n.l. Christus (Gal. 3 : 16), en dat degenen, die onder de bedeling der
genade tot geloof komen. deel uitmaken van het lichaam van Christus en
daarom met Hem de belofte beërven. Daarom vinden we in deze vijfde
bedeling in wezen precies hetzelfde als in de derde : Afgezonderd van
de volkeren bestaat er een groep mensen, die hier geen blijvende stad
hebben en zich verenigd weten in Hem, die hun Leidsman is. Zij leven uit
de belofte, dat voor hen een plaats bereid is in een land, dat zij erfelijk
zullen bezitten en dat zij tot zegen zullen zijn voor alle volkeren. In de
huidige vijfde bedeling bezoekt God de heidenen "om uit hen een volk
aan te nemen voor Zijn Naam" (Hand. 15 : 14).
Zoals God uit de derde bedeling een volk formeerde met een aardse
toekomstbestemming, zo formeert Hij gedurende deze vijfde bedeling uit
het Zaad van Abraham (d.i. Christus) een volk met een hemelse
toekomst.
En zoals de derde bedeling de uittocht uit Egypte tot gevolg had, zo
eindigt deze vijfde bedeling met de uittocht van de Gemeente uit de
wereld, waarvan Egypte, zoals bekend, een type is.
6. DE BEDELING VAN DE VOLHEID DER TIJDEN
"... om in de bedeling van de volheid der tijden alles tot één tevergaderen in Christus" (Efeze 1 : 10). Gods plannen voor deze nog
toekomstige zesde bedeling zijn het onderwerp van een zeer groot
gedeelte der Bijbelse profetie. In die bedeling zullen alle volkeren aan
Christus worden onderworpen, te beginnen bij het volk Israël ! Dan
zullen alle volkeren verenigd worden onder de Messias Israëls ! Dat
deze zesde bedeling in het verlengde ligt van de tweede, is zonneklaar.
In deze zesde bedeling worden de volkeren van de tweede bedeling
geoordeeld. In de tweede bedeling werd de aarde onder de volkeren
verdeeld (Gen. 10 : 25), terwijl in de zesde alles wat op de aarde is, weer tot
één vergaderd wordt in Christus. Zoals de mens in de zesde dag op
aarde verscheen om over haar te heersen, zo zal de Zoon des Mensen
in de zesde bedeling op aarde verschijnen om over haar te heersen.
Daarom zal Hij beginnen met de volkeren van de tweede bedeling voor
Zich te verzamelen om hen te oordelen.
7. DE BEDELING VAN HET KONINKRIJK
Wanneer het werk van de zesde bedeling volbracht zal zijn, breekt dezevende, de sabbath aan. Deze bedeling zal gekenmerkt worden door
rust. Het woord sabbath betekent immers zowel "zeven" als "rust". In
deze bedeling zullen Israël en de volkeren in de rust zijn ingegaan (Hebr.
4). Het is het Messiaanse Vrederijk, waarin de aarde en de volkeren niet
langer verdeeld, maar verenigd zullen zijn onder één Koning, Christus
Zelf, de Vredevorst.
Deze bedeling ligt daarom in het verlengde van de eerste, waarin ieder
individu rechtstreeks verantwoordelijkheid verschuldigd is tegenover de
Heer Zelf. Het is de bedeling, waarin ieder mens zal kunnen wandelen
met God, omdat God in Christus onder de mensen is, en de aarde vol
zal zijn van de kennis des Heren. Het is ook de laatste bedeling, omdat
het Koninkrijk van de Messias volgens alle profetieën een eeuwig
koninkrijk zal zijn, daar het is gebaseerd op een eeuwig verbond, dat in
tegenstelling tot het oude niet verbroken kan worden.
Dit koninkrijk van de zevende bedeling zal zich na meer dan duizend jaar
voortzetten over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarin
gerechtigheid woont. Deze nieuwe schepping valt echter niet meer onder
de zevende bedeling, maar wordt in de Schrift voorgesteld door de
achtste dag, de dag na de sabbath, de dag van de opstanding van
Christus, kortom de dag van de nieuwe schepping.
Daarom gebruikte God zeven dagen om de gevallen schepping van Gen.
1 : 2 te restaureren, en op gelijke wijze gebruikt Hij zeven huishoudingen
of bedelingen om deze oude schepping een nieuwe te laten
voortbrengen (Rom. 8 : 22).
Aan de hand van deze nog zeer summiere beschouwing kunnen wij ons
schema op de volgende wijze opstellen, waarbij onmiddellijk de
onderlinge samenhang en structuur in het oog springen:
1. Geweten Individuen
2. Menselijk bestuur Volkeren
3. Belofte Abraham en de zijnen uit de volkeren
4. Wet Eén volk buiten de volkeren
5. Genade Christus en de Zijnen uit de volkeren.
6. Volheid der tijden Volkeren
7. Koninkrijk Individuen
Een dergelijke symmetrische structuur komt in de Bijbel zeer veel voor
en wordt "introversie" genoemd, omdat hij naar binnen, c.q. het midden
wijst. Dat midden is hier de bedeling der wet, waarin Christus geboren
werd en leed en stierf tot verzoening der wereld. Dat is het centrale
thema van de Bijbel en het centrum van het bedelingenschema.
De introversie ontstaat door de overeenkomst tussen de bedelingen
1 en 7, 2 en 6, 3 en 5. Tevens is dan nog op te merken, dat deze
bedelingen niet alleen in elkaars verlengde liggen, maar bovendien
gelijktijdig zullen worden opgeheven.
De eerste bedeling, die der individuen, eindigt wanneer die individuen,
die gedurende alle eeuwen geleefd hebben, zullen worden geoordeeld
voor de grote witte troon op "de jongste dag" (Openb. 20 : 11 - 15). Dit zal
gebeuren na afloop van de duizend jaren die de zevende bedeling
vormen, zodat de eerste en de zevende gelijktijdig eindigen.
De tweede bedeling, die der volkeren, eindigt wanneer die volkeren
geoordeeld zullen worden. Dit oordeel over de levende volkeren gebeurt
volgens Matth. 25 v.a. vers 31 voor de troon van de Here Jezus in
Jeruzalem en eindigt vanzelfsprekend met de onderwerping van de op
aarde levende mensheid. Dit was volgens Ef. 1 : 10 het doel van de
zesde bedeling, zodat de tweede en zesde bedeling gelijktijdig zullen
eindigen.
De derde bedeling, die der belofte, eindigt wanneer die belofte vervuld
zal worden. Nu leert Paulus in Rom. 11, dat de belofte aan het
natuurlijke zaad van Abraham pas in vervulling gaat, wanneer de
gemeente voltooid en dus opgenomen zal zijn, zodat de bedeling der
belofte en die der genade gelijktijdig zullen eindigen.
Verdere bijzonderheden over de structuur en de onderlinge samenhang
der bedelingen kunnen pas aan de orde komen bij de behandeling van
de bedelingen afzonderlijk.
8
VERDELEN OF SCHEUREN ?
"Benaarstig u , om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeiderdie niet beschaamd wordt, die het Woord der Waarheid recht snijdt"
(2 Tim. 2 : 15).
Sinds jaar en dag beroept de dispensationalist zich op dit vers uit de
brief van Timotheüs. Hij is zich bewust, dat een beproefd dienstknecht
van God het Woord der Waarheid op de juiste wijze behoort te verdelen
(want dat is de juiste vertaling ). En terecht ! Deze verantwoordelijkheid
kan men niet van zich afschuiven door dit vers op een andere wijze te
vertalen ! (Men vergelijke de Statenvertaling met die van het NBG).
Wanneer dit vers echter gebruikt wordt als argument voor "de leer der
bedelingen" wordt daar steevast tegenin gebracht, dat het
dispensationalisme de Bijbel niet verdeelt, maar in stukken snijdt of zelfs
scheurt. Onder niet-dispensationalisten schijnt men van mening te zijn,
dat de aanhangers van de "bedelingenleer" slechts een klein gedeelte
van de Bijbel voor zichzelf accepteren, terwijl zij de rest naar de
prullebak verwijzen. Zelf wijzen zij het dispensationalisme af met de
mededeling, dat de leer der bedelingen hen veel te arm en te beperkt is,
en dat zij de Bijbel geloven "van kaft tot kaft". Maar wie scheurt nu
eigenlijk bladzijden uit zijn Bijbel ?
Gedurende de Kerstdagen gedenken wij de geboorte van de grote
"Vredevorst". Hij was de Beloofde, Die vrede op aarde zou brengen.
Hij zou een koninkrijk oprichten, dat geen einde zou nemen en waarin
vrede zou heersen en oorlog niet meer geleerd zou worden. Vrede op
aarde ! Maar wat zegt de Vredevorst Zelf ?
"Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde ? Neen,
zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. Meent niet, dat Ik gekomen ben ,
om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te
brengen, maar het zwaard" (Luk. 12: 51; Matth. 10 : 34).
De klemmende vraag is als volgt : Wanneer wij geloven in de Here Jezus
Christus als de beloofde Vredevorst, wat doen we dan met de teksten,
die het tegengestelde leren ?
Wie beslist geen bedelingen wil onderscheiden, is gedwongen één van
beide categorieën weg te redeneren of uit zijn Bijbel te scheuren. Slechts
de dispensationalist is in staat om de letterlijke betekenis van beide
soorten schriftplaatsen hun volle waarde te geven !
"En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze
schuldenaren. Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal
uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun
misdaden niet vergeeft zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven"
(Matth. 6 : 12, 14, 15).
In deze woorden leert de Heer ons met bijzonder veel nadruk, dat de
mens eerst zijn medemens dient te vergeven, voordat hij zelf vergeving
van de Vader in de hemel kan ontvangen. Duidelijker kan het al niet
uitgedrukt worden ! Maar wat zegt Kol. 3 : 13 ?
"Verdragende elkander, en vergevende de één de ander, zo iemand
tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven
heeft, doet ook gij alzo".
Hier zegt de apostel Paulus toch, dat Christus ons vergeven heeft, en
dat wij als gevolg daarvan de ander moeten vergeven ! De volgorde is
hier precies andersom ! Welk Schriftgedeelte passen we nu op onszelf
toe ? Nemen we Kol. 3 of geloven we, dat onze eigen
vergevensgezindheid voorwaarde is voor ons behoud ? Wie van geen
bedelingen wil weten, zal Kol. 3 : 13 of Matth. 6 : 12 e.v. uit zijn Bijbel
moeten verwijderen !
De dispensationalist heeft inmiddels allang gezien, dat dit een
"bedelingenkwestie" is, en heeft met de keuze weinig moeite. Hij past
Kol. 3 op zichzelf toe en weet tevens wat hij met Matth. 6 moet
aanvangen. De beide Schriftplaatsen spreken immers over verschillende
bedelingen !
"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei, noch gebed voor
hen op, en loop mij niet aan; want Ik zal u niet horen"
"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei, noch gebed voor
hen op, want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij
zullen roepen. Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen . . . . "
"Wijders zeide de Here tot mij : Bid niet voor dit volk ten goede.
Ofschoon zij vasten, ik zal naar hun geschrei niet horen . .
. . Toen zeide ik: Ach Heere, Heere, zie de profeten zeggen hun: Gij zult
geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een
gewisse vrede geven in deze plaats. En de Heere zeide tot mij:Die
profeten profeteren vals in, Mijn Naam Ik heb hen niet gezonden ...... "
(Jer. 7 : 16; 11:14; 14 : 11 t/m 16)
Het citeren van bovengenoemde Bijbelgedeelten is bepaald geen
populaire bezigheid. Toch wordt de profeet Jeremia herhaaldelijk
verboden te bidden voor het volk van Israël, dat zich in ongeloof in het
land Kanaän bevindt. Hij heeft zich ook inderdaad aan dit verbod
gehouden. Wanneer in de loop van de verdere geschiedenis Jeremia
verzocht wordt om voor Israël te bidden, weigert hij resoluut !
(Zie Jer. 21 : 2 e.v. en 37 : 3 e.v.).
Maar ondanks dit verbod om te bidden voor Israël en Jeruzalem, lezen
we in Psalm 122 :
"Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u
beminnen".
De vraag, die zich in dit verband aan ons opdringt is deze : Wanneer we
ons houden aan de gedeelten uit Jeremia, wat doen we dan met Psalm
122 ? En wanneer we toch bidden voor Israël en de vrede van
Jeruzalem, wat doen we dan met het herhaaldelijk verbod uit Jeremia ?
Ze uit onze Bijbel scheuren ? Negeren ? Vergeestelijken ?
Ook hier worden we genoodzaakt onderscheid te maken tussen
verschillende tijden en bedelingen ! Het Israël van Jeremia was een
ongelovig Israël. Het was bovendien slechts een klein deel van Israël,
daar de overgrote meerderheid van het volk reeds lang verdwenen was
in de Assyrische en Babylonische ballingschap. Als ongelovig volk
hadden zij in wezen geen recht op het land, waarin zij verbleven,
aangezien de Here daaraan de voorwaarde verbonden had, dat zij Hem
zouden dienen. Korte tijd na deze gebeurtenissen in Jeremia werden
dan ook Jeruzalem en de tempel verwoest !
Het Jeruzalem van Psalm 122 is een heel ander Jeruzalem ! Het is een
Jeruzalem, dat zijn naam eer aandoet ! Het is de stad des vredes, waarin
het huis des Heeren staat (vs. 1). Waarheen de stammen Israëls (dus
alle twaalf !) opgaan tot de getuigenis Israëls, om de Naam des Heeren
te danken (vs. 4). Het is het Jeruzalem, waar de stoelen des gerichts
staan, de stoelen uit het huis van David (vs. 5). Kortom, het is het
Jeruzalem waar de Heer Zelf als de beloofde Messias en Vredevorst op
de troon van Zijn vader David is gezeten !
Beide gedeelten hebben daarom te maken met verschillende bedelingen
Wanneer we dit onderscheiden, zijn we in staat om beide gedeelten hun
volle waarde en betekenis te geven. Wanneer we dit verschil niet willen
zien, zijn wij genoodzaakt om, of Jeremia, of Psalm 122 uit onze Bijbel te
verwijderen ! Maar wie scheurde zijn Bijbel in stukken ?
"Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende
Gij zult niet heengaan op de weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in
enige stad der Samaritanen. Maar gaat veel meer heen tot de verloren
schapen van het huis Israëls". (Matth. 10 : 5, 6).
Deze zendingsopdracht laat aan duidelijkheid niets te wensen over ! De
twaalf discipelen mochten hun boodschap alleen prediken aan hen, die
tot het huis Israëls behoorden. Bovendien werd hen verboden zich te
begeven in het buitenland ! Deze beperkte zendingsopdracht is toch
duidelijk in strijd met al die andere, die spreken over de "einden der
aarde" en over "alle volken" !
Met welk recht passen we eigenlijk die algemene zendingsopdrachten op
ons zelf toe, en negeren wij deze beperkte opdracht uit Matth. 10 ?
Hebben wij hem uit onze Bijbel gescheurd of weten wij op welke tijd en
bedeling hij betrekking heeft ?
Wat wij vandaag meer dan ooit nodig hebben, is kennis van het
geopenbaarde Woord van God. God wil dat alle mensen behouden
worden en tot kennis der waarheid komen. Wanneer wij de eerste fase
achter de rug hebben, en behouden geworden zijn door het verzoenend
werk van Christus, is het naar de wil van God, dat wij komen tot kennis
der waarheid! Deze kennis is niet fragmentarisch! Zij beperkt zich niet tot
die waarheden, die verband houden met ons eigen dagelijks leven ! Het
is de universele waarheid, die van toepassing is op de gehele schepping
! We zouden eens moeten ophouden met het zoeken naar de
antwoorden op onze kleine vraagjes, en ons afvragen wat God ons
omtrent Zijn plannen heeft mede te delen. Wij moeten onze mond
houden en onze eigen gedachten terzijde stellen. Wij moeten ons
openstellen voor de "gehele raad Gods". Dan ontvangen wij antwoorden
op vragen, die wij nog niet hadden ! Dan ontvangen wij inzicht in, en
visie op, het volmaakte werk, dat God uitvoert door Zijn Christus. Slechts
wanneer wij willen leven vanuit een volledige Bijbel, waarin ieder woord
zijn normale betekenis heeft, zullen wij leren beseffen hoe rijk wij in
Christus geworden zijn en hoe ver Hij ons in Hem verheven heeft boven
deze wereld van zonde en dood ! Het terzijde zetten van of het knoeien
met de Bijbel of gedeelten daaruit zal onvermijdelijk ten koste gaan van
ons eigen geestelijk leven.
Lukas 24 vertelt ons de geschiedenis van twee droevige mensen. Zij
waren droevig, omdat zij nooit van bedelingen gehoord hadden. Zij
kenden veel van hun Bijbel, maar hun kennis was fragmentarisch ! Zij
kenden de Here Jezus persoonlijk en hadden hun vertrouwen op Hem
gesteld. Hun enige fout was, dat zij slechts op de hoogte waren van die
profetieën, die pasten in hun eigen wereldbeeld ! "En wij hoopten, dat Hij
was Degene, Die Israël verlossen zou". Ongetwijfeld was dit een
gegronde hoop ! Hij was Degene, Die Israël verlossen zou. Maar Hij zou
nog meer ! Zij kenden de profetieën over de verheerlijkte Christus, de
Messias van Israël, Die zou komen om Zijn volk te verlossen van hun
vijanden ! Maar het was een halve waarheid. Het verwijt van de Heer is
dan ook zeer scherp :
"0, onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de
profeten gesproken hebben !" Zij geloofden een groot gedeelte der
profetieën, maar dat gedeelte was zeer willekeurig. Omdat zij niet alles
geloofden, wat de profeten gesproken hebben, worden zij "onverstandig
en traag om te geloven" genoemd ! Zij hadden een verscheurde Bijbel !
Zij geloofden niet in de profetieën over het lijden en sterven van de
Knecht des Heren. Zij achtten die waarschijnlijk onverenigbaar met de
profetieën over Zijn verheerlijking !
Zij wilden geen bedelingen accepteren ! Maar hun geloofsleven leed
daardoor schade ! Wanneer zij "al hetgeen de profeten gesproken
hebben" geloofd hadden, zouden zij precies de andere kant op gelopen
zijn. Dan hadden zij geweten, dat op diezelfde dag de Heer zou opstaan
uit het graf. Dan zouden zij geen Emmaüsgangers maar
Jeruzalemgangers geweest zijn. "Moest de Christus niet deze dingen
lijden en alzo Zijn heerlijkheid ingaan ?".
Hebt u ook zo'n partieel geloof ? Kunt u ook zoveel bijbelgedeelten niet
plaatsen in uw visie ? Hebt u ook een verscheurde Bijbel ? Laat u dan
onderwijzen als de Emmaüsgangers !
"En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun
uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was" (Luk. 24 : 27).
Dat was wat zij nodig hadden : Systematische Bijbelstudie, beginnende
bij het begin (de boeken van Mozes) en vervolgens al de profeten en al
de Schriften !
Dat is ook wat wij nodig hebben. Misschien moeten wij dan net als de
Emmaüsgangers bepaalde visies of verwachtingen opgeven. Hun
verwachting van een verlost Israël is nog steeds niet ingelost. Maar zij
wonnen een opgewekte Christus. Hun ogen werden geopend (vers 31)
en zij maakten hun fout weer goed :
"En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem . . . . . "
(Vers 33).
Is het niet beschamend en tevens een ernstige waarschuwing, dat tegen
gelovigen gezegd kan worden : "0, onverstandigen en tragen van hart,
om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben".
Niet een gedeelte, maar "al de Schrift is van God ingegeven, tot
onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods
volmaakt zij ...... " (2 Tim. 3 : 16, 17).