De restitutieleer, een creationistische variant
door
Ab Klein Haneveld
Dezer
dagen laait de discussie over de tegenstelling tussen bijbels
creationisme en evolutie weer op. Zelfs op regeringsniveau. Enerzijds
wordt geloofd, dat de Bijbel leert dat God zo'n zesduizend jaar
geleden het heelal geschapen heeft, terwijl anderzijds in naam van
"de Wetenschap" een volstrekt onbewezen theorie wordt
aangehangen die er op neer komt dat een ontploffing in very slow
motion iets goeds tot stand bracht. De dialoog leidde tot het
compromis dat God Zelf de lont heeft aangestoken of de explosie heeft
begeleid. Of zoiets. Voor het simpele idee van een scheppende God heb
ik heel wat minder geloof nodig.
Wat
mij echter verbijstert, is dat blijkbaar niemand meer weet of wil
weten van de wijd verbreide creationistische leer, die bekend staat
als de "restitutieleer".
Dr.
Erich Sauer, van 1937 tot 1959 de eminente directeur van de
wereldberoemde bijbelschool in Wiedenest waar vele Nederlandse
evangelisten en zendelingen hun opleiding ontvingen, zelf aanhanger
van deze opvatting, schreef hierover:
"Volgens
deze zienswijze vond de val van satan plaats tussen het eerste en
tweede vers van Genesis 1. De wereld, die oorspronkelijk volmaakt
door God was geschapen, werd een woestheid en ledigheid door de
verwoestende macht van de boze en het daaropvolgende Goddelijke
oordeel. Het werk van de zes dagen was daarom niet de werkelijke
schepping van de wereld zelf, maar een werk van herstel, van
restitutie." (Uit: Der König der Erde", 1959)
Om
die reden spreken wij bij voorkeur over "herscheppingsdagen".
Het woord "scheppen" ("bara"), komt trouwens
gedurende de zes dagen uitsluitend voor in verband met de schepping
van de dieren en de mens op de vijfde en zesde dag.
Deze
restitutieleer is overigens bepaald geen moderne of recente leer.
Bekende kerkvaders als Justinus de Martelaar, Basilius en Origenes
hebben deze leer zwart op wit verdedigd. Verder vinden we onder haar
aanhangers mensen als Augustinus en b.v. koning Edgar van Engeland
die haar reeds omstreeks het jaar 1000 in zijn koninklijke wetten
vastlegde. En wat te denken van een bijbels gedicht uit de zevende
eeuw, waarin de engelse dichter Caedmon zijn geloof in deze waarheid
beleed. Opmerkelijk is echter, dat in onze dagen weliswaar weer een
hernieuwde belangstelling bestaat voor het bijbelse creationisme,
maar de restitutieleer om een of andere reden in de publiciteit wordt
doodgezwegen, hoewel zij ook in Nederland bepaald wel bekend is en
vooral was! Maar zo is het door de eeuwen heen altijd gegaan met
bijbelse waarheden. Gelukkig staat of valt ook deze waarheid niet bij
de autoriteit van welk mens dan ook, maar bij die van het Woord van
God Zelf. Hetgeen voor ons voldoende behoort te zijn.
Misschien
moet u even aan de gedachte wennen, maar er is in heel Genesis
slechts een enkel vers te vinden, dat spreekt over de schepping van
hemel en aarde. Dat is het allereerste vers. Wat daarna wordt vermeld
handelt niet meer over de schepping van hemel en aarde, maar over de
toebereiding van de aarde, na de verwoesting van vers 2. Nergens,
maar dan ook nergens, vinden we in de Schrift expliciet ook maar
enige grond voor de opvatting, dat God de hemel en de aarde schiep in
de bekende zes dagen! Integendeel, dit scheppingswerk ging juist aan
de zes dagen vooraf. Hoeveel tijd er verliep tussen de schepping van
vers 1 en het verwoestende oordeel van vers 2 over deze oerwereld
kunnen we slechts raden. Dat het een aanzienlijke periode moet zijn
geweest wordt echter wel degelijk door de Schrift bevestigd. Want
sprekend over de spotters der laatste dagen zegt de apostel Petrus:
"Want
willens is hun dit onbekend, dat door het Woord Gods de hemelen van
over lang geweest zijn, en de aarde uit het water en in het water
(be)staande, door welke de wereld, die toen was, met het water van de
(zond)vloed bedekt zijnde vergaan is. Maar de hemelen die nu zijn, en
de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en
worden ten vure bewaard tegen de dag des oordeels...." (2Petr.
3:5-7)
Het
woord "zondvloed" betekent gewoon "grote vloed"
en duidt dus niet noodzakelijk op de vloed in de dagen van Noach. Dat
hier inderdaad een andere vloed wordt bedoeld, blijkt zonder meer uit
de tekst zelf.
In
de eerste plaats moet ons opvallen, dat Petrus niet zegt, dat de
aarde (in zijn dagen) ongeveer 4000 jaar oud was. Integendeel, de
normale betekenis van vers 5 is, dat naar de mening van Petrus de
aarde veel ouder is dan de spotters beweren! En net als in onze dagen
kenden de toenmalige spotters aan de schepping een ouderdom toe, die
duizenden jaren verder teruggrijpt dan de tijd van Adam! (Men denke
b.v. aan de historische lengte der koningslijsten van Egypte, waarvan
de invloed zelfs in de Septuaginta te bespeuren valt.) Maar de
Schrift leert volgens Petrus, dat de wereld zelfs nog ouder is dan de
spotters in zijn dagen voor mogelijk hielden! Doch men wilde het niet
weten. Het was hun "willens onbekend". En daarin is tot op
vandaag geen verandering gekomen.
In
de tweede plaats moet ons opvallen, dat Petrus in vers 6 beweert, dat
door een "grote vloed" de toenmalige wereld vergaan is. Hij
spreekt niet over de mensheid, of over de aarde, maar over de wereld.
Wat hij onder de wereld verstaat verklaart hij daarna in vers 7: de
hemelen en de aarde. Petrus zegt dus, dat ooit de hemelen en de aarde
vergaan zijn door een grote vloed. Men moet wel heel oppervlakkig
lezen, om hierin de vloed van Noach te zien. Hoe we ook over de vloed
van Noach denken, vast staat in elk geval, dat toen noch de mensheid,
noch de aarde, noch de hemel vergingen! Want nergens leert de Bijbel
dat we tegenwoordig van doen hebben met een andere mensheid dan de
Adamietische. En nergens vinden we iets over nieuwe hemelen of een
nieuwe aarde, die tot stand gekomen zouden zijn na de vloed van
Noach! De wereld zoals wij haar kennen is nog steeds dezelfde als die
van Adam.
In
de derde plaats moet ons opvallen, dat Petrus in vers 7 zegt, dat de
wereld, zoals zij bestaat sinds de door hem genoemde vloed, door vuur
zal vergaan "tegen de dag des oordeels". Dat hier wordt
gezinspeeld op "de jongste dag", waarin "de hemelen,
door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende
zullen versmelten" blijkt uit de onmiddellijk volgende verzen.
Het gaat hier werkelijk over het definitieve vergaan en verdwijnen
van deze tegenwoordige wereld. En Petrus verwacht daarna dan ook
"nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid
woont." (2Petr. 3:10-13) De apostel maakt hier een vergelijking
tussen het oordeel van de jongste dag en een oordeel dat in het
verleden moet hebben plaatsgevonden. Hij zegt dat de spotters van
zijn dagen niet geloven in het vroegere oordeel van de grote vloed en
daarom ook niet in het toekomstige oordeel door vuur. Hij heeft dus
wel degelijk de totale verwoesting van de wereld op het oog. En dat
gebeurde nu eenmaal niet in de dagen van Noach! En dan hebben we het
er nog niet eens over, dat zeker in het verleden, en met name in de
Griekse wereld van die dagen, de gedachte aan een vroeger oordeel
over de aarde door water gemeengoed was. De mythologie is er vol van!
En ook Noach en zijn ark zijn in de overleveringen van nagenoeg alle
volkeren der aarde bekend, zoals een hoofdstuk eerder blijkt, waar
Petrus het Noachietisch oordeel over "de wereld der goddelozen"
bekend veronderstelt. (2Petr. 2:5) Maar ook de spotters van Petrus
wisten heel goed, dat een dergelijke overstroming van de hele aarde
niet hetzelfde was als het vergaan van de wereld! Bovendien kwam
Noach en zijn achttal bepaald niet te wonen op een nieuwe aarde. Het
was dezelfde wereld van voor de vloed. Vele mensen waren
omgekomen,
maar niet de mensheid als zodanig, laat staan de aarde en de hemelen
zelf! De enige vraag die ons rest is welke vloed Petrus dan wel
bedoelde. De vloed waardoor een reeds lang bestaande wereld vergaan
is. Het antwoord ligt nu voor de hand. Het betreft hier de vloed van
Genesis 1:2. Het beeld dat we daar van de wereld krijgen, beantwoordt
precies aan de woorden van Petrus. Het was een woeste, ledige en
duistere wereld, die bedekt was met water! De daar genoemde afgrond
is immers identiek aan de wateren, de zeeën, die dan ook expliciet
worden genoemd. We zien daarom, dat de oorspronkelijke schepping werd
verwoest door middel van water. En wanneer vervolgens het werk van
herstel, van restitutie, begint, krijgen we te maken met een aarde
"uit het water en in het water (be)staande". En dat is
precies wat de apostel letterlijk zegt! De aarde rijst immers op uit
het water, en staat er tevens middenin.
Bijzonder
is ook de uitdrukking "grondlegging der wereld", die we in
de bijbel tien maal tegenkomen. Immers, dit woord grondlegging
(katabole, of het werkwoord kataballo) heeft de betekenis van
nederwerpen met kracht. Zo is het ook opgevat in 2Kor. 4:9
("nedergeworpen, doch niet verdorven") en Heb.11:11 had
moeten luiden "om zaad te werpen". Als we daarna in Op.
12:10 lezen over de "nederwerping" van satan, moet toch
voor ieder duidelijk zijn, dat dit woord niet met "grondlegging"
in de zin van schepping of fundering kan worden vertaald. (Heb. 6:1
had moeten luiden "…..niet weder verwerpende het
fundament…..", waarbij verwerpen de vertaling is van kataballo
en fundament die van themelios.)
Zodra
echter katabole betrekking heeft op wereld, hetgeen het geval is in
de overige tien schriftplaatsen waar het woord voorkomt, geeft de
Statenvertaling "grondlegging der wereld", omdat blijkbaar
onbekend is wat de nederwerping der wereld zou kunnen zijn. Die
nederwerping is de (voorlopige) veroordeling der wereld door water,
in afwachting van het definitieve oordeel door vuur, zoals door
Petrus beschreven. In de tussenliggende tijd, van Adam tot de jongste
dag, volvoert God Zijn heilsplan. Zijn "eeuwig voornemen".
De causale samenhang tussen de nederwerping der wereld en Gods
heilswerk komt duidelijk tot uitdrukking in de desbetreffende
schriftgedeelten.
Sinds
("apo") de nederwerping der wereld
worden
verborgen dingen voortgebracht (Mat. 13:35);
is
een Koninkrijk bereid door de Vader (Mat. 25:34);
wordt
het bloed van de profeten vergoten (Luk. 11:50);
waren
Gods werken al volbracht (Heb. 4:3);
zou
Christus moeten lijden (Heb. 9:26);
wordt
het Boek des Levens bijgehouden. (Op. 13:8; 17:8)
En
van vóór ("pro") de grondlegging der wereld
is
heerlijkheid bestemd voor Christus en de Zijnen (vgl. Joh. 17:5 en
24);
zijn
gelovigen in Christus uitverkoren (Ef. 1:4) en
is
Christus als het Lam Gods voorgekend geweest. (1Petr. 1:20)
Bestudering
van deze tien schriftgedeelten leidt tot de conclusie, dat Gods
verlossingsplan gereed was alvorens Hij een oordeel door water bracht
over de oude, in zonde gevallen schepping; "de wereld die toen
was". (2Petr. 3:6, 7) De tegenwoordige wereld, "de hemelen
die nu zijn, en de aarde", is die wereld waarin God Zijn
heilsplan volvoert ter voortbrenging van "een nieuwe hemel en
een nieuwe aarde, in welke gerechtigheid woont" (blijft).
(2Petr. 3:13)
Daarom
wordt de tegenwoordige wereld door Paulus beschreven als zwanger.
(Rom.8:22)
Essentieel
is, dat de zondeval van satan, zoals transparant beschreven in bv.
Ez. 28 en Jes. 14, heeft plaatsgevonden in de oerwereld. Sindsdien
werd deze zondige wereld "nedergeworpen", om daarna tot
zekere hoogte te worden hersteld door het werk in de zeven dagen, met
als hoogtepunt de schepping van Adam, uit de aarde, en dus aards.
(1Kor. 15:47-49). Over Adam lezen we, dat hij de volgende drie
opdrachten krijgt:
De
aarde te onderwerpen en over haar te heersen; (1:28)
De hof van Eden te bouwen en te bewaren (2:15), en
Niet te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads (2:17)
De hof van Eden te bouwen en te bewaren (2:15), en
Niet te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads (2:17)
Het
is van het grootste belang om te onderscheiden tegen welke
achtergrond onze natuurlijke stamvader hier werd geplaatst. Het decor
is zoals gezegd geen voltooide schepping, waarop Adam als ornament,
als opperste versiering, werd geplaatst. Voorzover hij de "kroon
der schepping" was of droeg, was die geen decoratieve
versiering, maar een loodzware last. Adam was Gods bruggenhoofd op
een God vijandige aarde! Hij was door God geplaatst in een oude
schepping, die door Hem weliswaar tot op zekere hoogte was
gerenoveerd, maar die nog steeds en tot op de huidige dag in de macht
van satan ligt. (o.a. Mat. 4:9; Joh. 12:31; 14:30; 16:11; Ef. 2:2;
1Kor. 4:4)
Het
is de essentie van de restitutieleer, dat de zondeval van satan en
zijn rijk, waaronder de aarde, en het daaropvolgende oordeel van God,
plaatsvonden vóór Gen. 1:2, en dat de zeven dagen in feite dagen
van herstel waren.
Alleen
tegen deze achtergrond is de drievoudige opdracht aan Adam te
verklaren. Als God tegen hem zegt, dat hij eerst de aarde moet
onderwerpen en dan over haar heersen, impliceert dit, dat, aangezien
men slechts vijanden onderwerpt, de aarde in wezen vijandig stond
tegenover God en het nieuwste werk Zijner handen. Het wekt daarom
absoluut geen verbazing, dat we enige verzen verder lezen, dat zich
op die God vijandige aarde een boom bevindt, die niet aan Gods eisen
voldoet. De boom was immers voortgebracht door de aarde. Dat zegt
toch Gen. 1: 12. De ingewikkelde vragen en nog ingewikkelder
theorieën omtrent de oorsprong van deze boom (God of satan), omtrent
het zgn. proefgebod en omtrent het recht van God om de mens aan een
dergelijke verleiding bloot te stellen, zijn hoofdzakelijk het gevolg
van het niet goed lezen of het niet willen geloven wat God ons
openbaart. Adam had de opdracht om een vijandige wereld te
onderwerpen en in naam van God daarover te heersen. Hij had de
opdracht om strijd te voeren. De manier waarop die strijd moest
worden geleverd wordt nader omschreven: "Zo nam de Heere God de
mens en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen en die te
bewaren." (Gen. 2:15)
Dit
komt treffend overeen met de eerder genoemde opdracht om de aarde te
onderwerpen! Hij moest van de aarde een hof maken. Dit houdt
natuurlijk in, dat de aarde geen hof was, maar nog worden moest.
Bovendien moest deze uit te breiden hof door Adam worden bewaard. Dit
wil in de eerste plaats zeggen, dat de schoonheid van de hof op het
oorspronkelijke en dus Goddelijke niveau diende te worden
gehandhaafd. In de tweede plaats betekent het, dat, aangezien er
speciaal iemand ter verzorging en ter bewaring voor moest worden
aangesteld, de hof van nature de neiging had om te verwoekeren! In de
derde plaats wijst de opdracht tot bewaking op de aanwezigheid van
een machtige vijand! Kortom, zo mooi en vredig en zonnig als het wel
eens wordt gepresenteerd, was het allemaal niet! Want laten we vooral
beseffen, dat deze drievoudige opdracht aan Adam gegeven werd nog
voor zijn individuele zondeval! De hier geschilderde situatie is de
situatie van vóór de val van de mens!
Maar
Adam faalde! Ook hij werd verleid door satan, de "god dezer
eeuw” (2 Kor. 4:4) Hij werd een zondaar, die niet meer tot enig
goed in staat was (Rom. 3:10-18), daarbij al zijn afstammelingen in
zijn val meeslepende. De mens Adam, en in hem de mensheid, (Rom.
5:12) zondigde en miste zo zijn oorspronkelijk doel, nl. het in Gods
naam onderwerpen van de vijandige aarde. De meest voor de hand
liggende vraag is nu: Waardoor faalde Adam? Vanzelfsprekend behoort
deze vraag beantwoord te worden vanuit de Schrift en buiten de
talrijke menselijke filosofieën om. De vraag waardoor Adam faalde
wordt in principe beantwoord door de apostel Paulus, als hij zegt:
"De eerste mens is uit de aarde, aards".
(1Kor. 15:47) En omdat hij uit stof, de materie die onder de macht
van satan, de oude slang, ligt, "geboren" of "geformeerd"
was, keerde hij terug onder de macht van satan. Want dat staat er
toch uitdrukkelijk: "In het zweet uws aanschijns zult gij brood
eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen
zijt, want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren!"
(Gen. 3:19)
Nu
stelt de Bijbel ontegenzeggelijk dat de dood het gevolg is van de
zonde. En toch leert dit vers in twee stellingen, dat de dood van de
mens het gevolg is van zijn oorsprong: (1) Hij keert tot de aarde
weder omdat hij daaruit genomen is, en (2) hij keert tot stof weder,
omdat hij stof is.
Merkwaardig
is, dat dit vers helemaal niet over de zonde als oorzaak van de dood
spreekt! En opnieuw dienen wij ons niet af te vragen welke van de
twee opvattingen de juiste is, maar waarom zij beiden juist zijn.
Waarom de mens zowel door zijn afkomst als door de zonde stierf. Want
beiden zijn puur Bijbels. De te trekken gevolgtrekking is, dat als de
zonde werkelijk de aanleiding tot de dood is, de zonde in de mens
zijn oorsprong vindt in zijn aardse en stoffelijke afkomst! Anders
gezegd: Wanneer de Bijbel zowel de aardse afkomst als de zonde
opgeeft als oorzaak voor de dood, dan moet de zonde veroorzaakt zijn
door de aardse afkomst. Of nog eenvoudiger: De stoffelijke oorsprong
veroorzaakte de zonde en de zonde veroorzaakte de dood! Want zoals
alle mensen zondaren zijn omdat zij geboren of geformeerd werden uit
hun zondige ouders, zo werd Adam een zondaar omdat hij geboren of
geformeerd werd uit het stof der aarde.
Deze
waarheid alleen al zou kunnen worden aangevoerd als bewijs van de
restitutieleer. Hier wordt immers het bewijs geleverd, dat de aarde
reeds voor de zondeval van Adam in de macht van de zonde gevallen
was! De enige vroegere gelegenheid voor een dergelijke val van de
schepping is slechts te vinden in Gen. 1:2!
Het
oordeel over een oude, zondige wereld impliceert dat die wereld
bevolkt moet zijn geweest met levende wezens.
Dr.
Willem J. Ouweneel in zijn verdediging van de restitutieleer in
"Kanttekeningen bij Genesis 1" wijst deze implicatie af op
grond van twee bijbelverzen. Volgens Gen. 3:20 is Eva de moeder van
alle levenden, en daarom zou er geen (menselijk) leven voor Adam
geweest kunnen zijn. Maar deze conclusie zou alleen juist zijn als er
zou staan dat Eva de moeder aller doden is. En dat God "uit enen
bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt" heeft (Hand.
17:26) duidt uiteraard op het Adamietisch geslacht, maar zegt niets
over wat daarvoor zou geweest kunnen zijn.
G.
H. Pember, M. A. in "Earth's Earliest Ages" (1876) weet er
wel raad mee. Hij zet uiteen dat de demonen (duivelen in de
Statenvertaling) volgens Plato de ontlichaamde geesten zijn van
mensen uit de "Gouden Eeuw", d.i. wat Petrus "de
wereld die toen was" noemt. Zij heten demonen (daimon) naar het
griekse "dao", dat weten betekent. Demonen worden geacht te
weten. Zij verzorgen de communicatie tussen de goden en de mensen.
Aldus Plato. (ca. 520 v. Chr.)
Volgens
het Griekse gebruik van dit woord zijn zij dus ontlichaamde geesten
van mensen (want hoe moeten wij ze anders noemen) die vóór Adam
geleefd hebben in "de wereld die toen was". En daar zij
ontlichaamd zijn, zoeken zij een menselijk of zelfs dierlijk lichaam
als tijdelijke woning. De Grieken beschouwden hen als de
boodschappers en vertegenwoordigers der (hogere) goden. De Bijbel
noemt hen ook afgoden en zegt, "dat hetgeen de heidenen offeren,
zij de demonen offeren, en niet Gode." (1Kor. 10:19, 20) In de
Schrift zijn demonen identiek aan boze geesten. Zie Mat. 8:16; 17:18;
Mk. 9:25; Luk. 4:33; 8:2, 3; 9:42; 10:17, 20. Hun gedrag geeft de
verklaring voor heel wat paranormale en spiritistische fenomenen,
inclusief die met betrekking tot reïncarnatie. Immers niet mensen
(Adamieten) maar demonen reïncarneren: zij zoeken steeds opnieuw een
ander lichaam. Doch dit komt te ver buiten ons onderwerp.
En
dan nog wat summiere kanttekeningen bij Gen. 1:2. De versie van de
Statenvertaling past heel goed binnen de restitutieleer. Laat niemand
menen dat die leer afhankelijk is van de vertaling van haytha met
"werd" in plaats van "was". Niettemin geeft de
New International Version in de kantlijn wel degelijk "became"
als optie. Waarom ook niet? Wat was werd. Toch?
Een
onbevooroordeelde letterlijke vertaling van het begin van dit vers
zou trouwens luiden: "En de aarde was (of werd) woestheid en
ledigheid en duisternis….." Waarom werd die vertaling zo
verzwakt? En waarom werd zelfs een woord uit dit vers weggelaten?
Misschien om het vers makkelijker in te passen in een bestaande
traditie?
De
uitdrukking "tohu wa-bohu" wordt vertaald met "woest
en ledig". Taalkundigen geven "ruïne", "verwoesting"
of "ontvolking" als de juiste betekenis van het zelfstandig
naamwoord, dat vertaald werd met "woest". Het tweede woord
betekent "ledigheid", of "dat wat leeg is". In
slechts twee andere schriftgedeelten worden deze beide woorden samen
gebruikt en in beide gevallen om de verwoesting aan te duiden, die
werd veroorzaakt door de uitstorting van de toorn van God.
Na
een vreselijke beschrijving van de val van Edom op de "dag der
wrake" lezen wij: "Want Hij zal een richtsnoer der
woestheid over hen trekken en een richtlood der ledigheid."
(Jes. 34:11) De betekenis is, dat precies zoals de architect
nauwkeurig gebruik maakt van meetinstrumenten om het bouwwerk op te
richten, zo zal God de ruïne construeren. De betekenis van de
woorden is in dit vers zonneklaar: woestheid en ledigheid is het
resultaat van een oordeel van God. Bovendien is het geen vormeloze
chaos, maar een nauwkeurig bewerkte ruïne.
Het
tweede schriftgedeelte is zelfs nog duidelijker. In de beschrijving
van de verwoesting van Juda en Jeruzalem vergelijkt de profeet deze
met de verwoeste wereld uit Gen. 1:2, wanneer hij uitroept: "lk
zag het land aan, en ziet, het was woest en ledig, ook naar de hemel
en zijn licht was er niet. Ik zag de bergen aan, en ziet, zij
beefden, en al de heuvelen schudden. Ik zag en ziet, er was geen
mens, en alle vogelen des hemels waren weggevlogen. Ik zag en ziet,
het vruchtbare land was een woestijn, en al zijn steden waren
afgebroken, vanwege de Heere, vanwege de hittigheid Zijns toorns."
Jer. 4:23-26.
Mocht
er nog meer bewijs nodig zijn voor het feit, dat Gen. 1:2 geen
beschrijving geeft van een chaotische massa, die aanvankelijk door
God werd geschapen en pas later gevormd, dan vinden wij dat direct en
positief in Jes. 45:18, waar staat, dat God de aarde niet als "een
tohu" heeft geschapen (vertaald met "tot een baaierd"
of "tevergeefs"). Dat woord kan daarom nooit gebruikt
worden om de oorspronkelijke toestand van de aarde te beschrijven,
ongeacht de juiste betekenis van de term! Overigens verwijst ook dit
vers in verband met tohu naar de verdwijning van alle leven.
Het
idee dat de restitutieleer zou zijn uitgevonden om ruimte te scheppen
voor alle theorieën en speculaties van "de wetenschap" met
betrekking tot de veronderstelde ouderdom van de aarde is nogal
ridicuul. De meeste aanhangers van deze leer hebben "de
wetenschap" lang niet zo hoog zitten als de Bijbel en hebben
daarom niet veel behoefte tot een compromis. Niettemin zijn
speculaties over "menselijk" en dierlijk leven ver voor de
dagen van Adam niet per definitie onbijbels!
De
term "gap-theory" (hiaat-theorie?) is een misnoemer. Zij
duidt immers slechts op een tijdsruimte tussen vers 1 en 2 van
Genesis. Maar zo'n tijdsruimte zit er toch ook tussen hoofdstuk 3 en
4, en tussen alle verzen van Gen. 4:16 t/m 26? En mocht men de kloof
(gap) interpreteren als een tijdsruimte van vele miljoenen jaren, dan
moet u weten dat de restitutieleer ook standhoudt als er niet meer
dan 100 jaren zouden verlopen zijn tussen de oorspronkelijke
schepping van vers 1 en het oordeel van vers 2.
In
Nederland werd de restitutieleer aangehangen en verkondigd door bijna
alle bekende bijbelleraren en evangelisten van de voorbije generatie.
Ik noem er enkele in alfabetische volgorde.
Zr.
M. A. Alt, samenstelster van de zangbundel Glorieklokken en
zendelinge in Nederlands Indië, in "Bijbelstudie voor
zelfonderricht", blz.12.
Jan
J. van Capelleveen in "Het Zoeklicht", 3 sept. 1960.
Dr.
H. J. Flipse (bioloog) in "Gods wereldplan en de evolutie",
1965 (Kok, Kampen).
Ds.
C. H. van Garderen in "Van schepping tot voleinding", 1979
(Gideon, Hoornaar).
J.
G. Guttling, een grote man uit de Maranatha-beweging in "De
Wegwijzer", 1 okt. 1940, blz. 5; 15 okt. 1940, blz. 4.
Johannes
de Heer in "Het Zoeklicht", 16 nov. 1929, blz. 15; 19 juli
1952, blz. 129; 3 nov. 1953, blz. 300.
Ds.
C. J. Hoekendijk, "vadertje Hoekendijk" de geliefde vader
van Karel en grootvader van o.a. Ben en Frans in "Aan Jezus'
voeten", deel 1, 1938, blz. 90 e.v.; Het Zoeklicht, 8 jan. 1927,
blz. 412.
Dr.
G. Huntemann, o.a. hoogleraar aan de F.E.T.A te Basel, in "In
den beginne de waarheid", 1977 (Telos, Buijten &
Schipperheijn).
Dr.
J. Kits, Sr, o.a. één van de oprichters van de Evangelische Omroep,
Stichter van Het Brandpunt te Doorn en van de Openlucht- en
Tentevangelisatie in Nederland en van J.N.V.C. in zijn blad "De
Morgenster", nr. 359, 1947, blz. 7.
H.
C. Lucardie die o.a. in de Zoeklicht-tent lezingen hield bij de
bekende kaarten van Clarence Larkin.
J.
A. Monsma, de jarenlange redacteur van "Het Zoeklicht", 5
jan. 1952, blz. 366, 367.
Dr.
W. J. Ouweneel in "Kanttekeningen bij Genesis 1", 1971,
blz. 34 e.v.
Hij
roept als getuigen o.a. op: Justinus de Martelaar, Basilius,
Origenes, Augustinus, Thomas Chalmers, John Fleming, Franz Delitzsch.
En
zonder literatuurverwijzing kan ik uit herinnering in elk geval nog
noemen Klaas Rozendal, Albert Ramaker, Frits Niemeijer en mijn vader
Jacob Klein Haneveld.
Van
de in Nederland min of meer bekende buitenlanders zijn te noemen Dr.
Erich Sauer, Dr. Cyrus I. Scofield, Dr. Lewis S. Chafer, Hal Lindsey,
G. H. Pember, Philip Mauro, John N. Darby, William Kelly, Dr. E. W.
Hengstenberg, Dr. Thomas Chalmers, Prof. Franz Delitzsch, Dr. Charles
C. Ryrie, Dr. John F. Walvoord, Dr. A. C. Gaebelein, Clarence Larkin,
G. H. Lang, John Stodt, James M. Gray.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten