zondag 19 november 2000

2000 11 19 03 Hoofdstuk 2 Evolutie

2000 11 12 03    Hoofdstuk 2    Evolutie


Hoofdstuk 2 Evolutie.

Eerst was er niets.
Toen een onhoorbare explosie en ineens ontstond het heelal.
De materie spatte alle kanten uit.
Langzaam vertraagde het, omdat materie elkaar aantrekt.
Soms klonterde het samen en er ontstonden zonnen.
Vreemd genoegt staan zonnen met miljoenen tegelijk bij elkaar in zonnestelsels.
Tussen de zonnestelsels is het heelal leeg.

In die zonnestelsels draaien duizenden zonnen om het middelpunt.
Volgens de wetten van de zwaartekracht kan dat niet omdat er te weinig massa is om alles bij elkaar te houden. Daarom hebben ze donkere materie, vertaling van Dark matter, uitgevonden om te verklaren dat de hele handel toch bij elkaar blijft.
Deze donkere materie schijnt dermate donker te zijn dat hij nog nooit is waargenomen.

De zonnen en zonnestelsels stralen licht uit, daardoor kunnen ze worden waargenomen.
In het kleurenspectrum van dit licht zitten donkere lijnen, waarmee kan worden vastgesteld welke elementen voorkomen in de baan van dit licht, meestal als het zich nog vlak bij de ster bevind.
Doordat deze spectraallijnen verschuiven als de lichtbron zich van ons verwijderd en dat inderdaad het geval is, neemt men aan dat alle zonnen zich van elkaar verwijderen. Een gevolg van de oerknal.
Hoe verder weg, des te sneller ze zich van ons verwijderen.  De verste kunnen dus niet meer waargenomen worden; de waarnemingshorizon.

Waarschijnlijk doordat zonnen elkaar rakelings passeren kan het voorkomen dat er een sliert materie uit een zon wordt getrokken en die materie kan zich dan verdichten tot planeten.
Hoe dat kan, terwijl alle zonnen vanuit 1 centraal punt afkomstig zijn is niet duidelijk.
Niettemin, op deze volkomen steriele planeten ontstaat spontaan leven.

Als je miljoenen pakken lettervermicelli leeggooit in de oceaan ontstaat er ergens op een strand een stuk leesbare tekst en als het een beetje mee zit, een compleet sprookjesboek.
De elementaire bouwsteen van leven is de DNA molecuul.
De kans dat die spontaan ontstaat is kleiner dan dat voorbeeld van dat sprookjesboek uit letter vermicelli.
Omdat leven nu eenmaal voorkomt moet het zo zijn gegaan.
Algemeen wordt aangenomen dat het eerste leven in water ontstaan is, eerst het plantaardig leven en daarna hetzelfde wonder voor dierlijk leven.

Op een mooie dag besloot een vis dat het leven op het droge misschien ook wel aardig is en hij kroop op land.
Wat die daar te zoeken had? Geen idee; voor al zijn behoeften zoals, zuurstof, eten en voortplanting was hij afhankelijk van water, maar er is zelfs een boek dat ''Van de vis die op het land kroop'' heet dus zal het waar zijn.
Het kan ook zijn dat hij gedwongen werd doordat hij in een langzaam verdrogende poel terecht is gekomen waardoor hij tijd genoeg kreeg om zijn kieuwen in longen te laten veranderen.
De vinnen veranderden in poten en later ontstonden er uit de schubben veren en kon hij vliegen: de Archaeopteryx.
Sommige dieren besloten dat het water toch beter was en zo ontstonden de vissen zoals de walvis en de dolfijn; vissen met longen die boven water moeten komen om te ademen. Waarom de ledematen dan wel weer vinnen konden worden en de longen niet weer kieuwen? Geen idee.
Dat er eerst vissen waren en later landdieren wordt aangenomen omdat vissen simpeler in elkaar zitten dan landdieren.
Dat het ene dier voorkomt uit een andere noemt men evolutie.

Bacteriën worden resistent als ze aan bepaalde gifstoffen worden blootgesteld.
Er moeten dan weer andere giften worden toegepast om ze te bestrijden.
Er is wel degelijk variatie en mutatie, maar wel binnen de soort.
Bacteriën en virussen kunnen nog zo evolueren, zoals dat genoemd wordt, het blijven bacteriën of virussen en er is van nieuwe soorten geen sprake dus ook niet van evolutie.
Ook binnen een ras, zoals bij honden en katten is het mogelijk een enorme variëteit aan te brengen, maar het blijven honden of katten.
Evolutie is toch: het ontstaan van soorten door natuurlijke selectie.
Dan moeten honden en katten een gemeenschappelijke voorouder gehad hebben.
Aangenomen wordt dat de land dieren er eerst waren en dat langzamerhand daar de vogels uit voort gekomen zijn.
Herbert Spencer noemde dit het overleven van de best aangepaste.
Hoe dan een dier met half ontwikkelde vleugels waar die alleen maar last van had, toch het best aangepast was? De wereld moet er wel heel apart hebben uitgezien. Waarom zou een landdier überhaupt vleugels gaan ontwikkelen?
En het ontwikkelen van veren uit schubben? Hoe hebben die tussenvormen er uit gezien? Hoe konden ze in leven blijven? Waren die ''het best aangepast''?

Wat mij nog het meest verbaast is dat iedereen bovengenoemd verhaal slikt als zoete koek. Maar als je begint over een God die sprak en het was er, dan ben je een fantast, en je gelooft in fabeltjes.
Ik kan met al mijn verstand niet begrijpen waarom een big bang nu logischer is dan een God die hemel en aarde schiep.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten