Hoofdstuk
5. Wiskunde – natuurkunde – wetenschap.
De
natuurkunde houdt zich bezig met het bestuderen van de natuur.
Zij
probeert verschijnselen te verklaren en stelt theorieën op om
daarbij behulpzaam te zijn.
De
wiskunde is een zogenaamde exacte wetenschap.
1
plus 1 is 2 en dat is altijd zo en twee keer twee is vier.
Wiskunde
is een hulpwetenschap voor de natuurkunde omdat zij helpt bij het
opstellen van theorieën, maar het is ook een zelfstandige vorm van
wetenschap.
´´De
kortste verbinding tussen 2 punten is een rechte lijn´´ is een van
de axioma´s van de (Euclidische) wiskunde.
[Dat er tussen 2 punten maar 1 kortste lijn valt te trekken geldt niet voor de z.g. niet euclidische wiskunde.
En
er is ook een wiskunde die zich bezighoudt met onzekerheden, de
kansberekening.]
Alle
wiskunde en natuurkunde gaat uit van consistentie: ijzer zinkt
in water, onder normale omstandigheden bevriest water bij 0 graden
Celsius en kookt het bij 100 graden Celsius. De dichtheid van
water is 1000 kg per m3, die van kwik is 13546 kg per m3
Deze
lijst is heel lang te maken.
Allemaal
kunnen ze herhaald worden en zullen ze dezelfde uitkomsten geven.
Wat
natuurkundigen dus beslist niet doen is rekening houden met het boven
natuurlijke.
Dat
is hun vakgebied niet.
Wonderen
vallen niet onder natuurkunde en ook niet onder wiskunde.
Dat
er verschijnselen zijn die niet natuurkundig zijn te verklaren is
algemeen bekend.
Er
zijn veel gevallen dat mensen op gebed zijn genezen.
Om
het te verklaren door zelfsuggestie, daarvoor komt het te vaak voor.
(Waarom
dan niet iedereen geneest op gebed hoop ik in een volgend hoofdstuk
te verklaren.)
Van
Elia wordt verteld dat hij een bijl liet drijven door een stok in het
water te gooien.
Die
bijl was geleend en moest dus terug.
De
stok zonk en de bijl kwam boven drijven.
Een
wonder.
Wonderen
hebben de vervelende eigenschap dat ze niet of moeilijk te bewijzen
zijn, dat is inherent aan het verschijnsel, daar doe je niets aan.
Ze
zijn niet te herhalen, en daarom niet te controleren.
Maar
staande uitdrukkingen als: De wonderen zijn de wereld nog niet uit''
bewijzen wel dat ze het inderdaad niet zijn.
Wonderen
vallen onder de ''boven natuurlijke verschijnselen'', precies!
Maar.
Doordat
de natuurkunde zichzelf deze beperking opgelegd heeft, doet ze niet
anders dan alle verschijnselen via de weg van oorzaak en gevolg te
verklaren.
Daardoor
kan ze ook niet uitgaan van een schepping door een God.
Dat
valt buiten hun vakgebied.
Ze
nemen dan hun toevlucht tot andere verklaringen omdat
het scheppen van
leven niet logisch te verklaren is.
Ze
zien in de natuur om ons heen leven en dat moet dus vanzelf ontstaan
zijn.
Eerst
een knal, uitdijende materie, afkoeling. speciale combinatie van stof
met zuurstof en zonlicht en zo is het leven ontstaan. Daarna heeft
dat zich ontwikkeld tot de mens van tegenwoordig.
Wetenschap
ontkent dus niet het bestaan van een God, ze kan er simpelweg geen
rekening mee houden omdat het zich onttrekt aan hun logica van
consistentie en oorzaak-en-gevolg.
Natuurkundigen
houden zich bezig met het natuurlijke, niet met het boven
natuurlijke.
Hier
komt dus de foute gedachte vandaan dat geloven tegenover wetenschap
zou staan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten